Afscheid, herinnering en rouw

Afscheid, herinnering en rouw zijn belevingsvormen die elk mens uit ervaring kent. In wat men in de taal van alledag ‘het gewone leven’ noemt, markeren zij een belangrijke plaats waar kognitieve en emotionele goederen worden uitgewisseld; er bestaat een innig wederzijds afhankelijk verband tussen hen, er wordt afscheid genomen, herinnerd en gerouwd. Een patiënt van mij, een man in het eind van de veertig zonder oorlogservaringen, formuleerde tot zijn eigen verbazing in een der laatste zittingen: “In de psychotherapie leer je eindelijk te kunnen rouwen, zodat je in staat bent telkens weer afscheid te nemen en hierdoor je herinneringen te kunnen dragen en verdragen”.

Het is zeker niet mogelijk over één van de begrippen afzonderlijk te spreken en de andere buiten beschouwing te laten wanneer men het over een groep mensen heeft, die als kinderen, als Joodse kinderen, door vervolging en oorlog wees zijn geworden.

De meest interessante van bovengenoemde trias is misschien wel de herinnering, met andere woorden de filogenetisch gekonditioneerde dispositie, die mens en dier (met uitzondering van mesozoen en sponsen) in staat stelt informaties op te slaan en weer op te roepen. Globaal gesproken kan men het ontwikkelingspeil van een levend organisme meten aan het aantal informaties dat het in staat is op te slaan, dat wil zeggen men kan meten hoe hoog hun geheugenprestaties zijn. Het geheugen is het grote reservoir voor meer of minder duurzame disposities, die onder bepaalde omstandigheden weer in het bewustzijn kunnen treden. De informatika onderscheidt: Ultrakurzzeitgedachtnis, Kurzzeitgedachtnis en Langzeitgedachtnis. Het vermogen om aan het reservoir van het geheugen voor kortere of langere termijn nieuw materiaal toe te voegen en het vermogen tot reproduceren van dit toegevoegde of reeds langer opgeslagen materiaal wordt als funktie van het geheugen gedefinieerd.

Reeds onder normale omstandigheden werkt het geheugen met fouten, door vervalsingen, verschuivingen en weglatingen. Dit behoeven nog niet echte klinische stoornissen te zijn, zoals wij die bij intracerebrale, intracraniële bloedingen, infektieziekten of traumatisch geprovoceerde toestandsbeelden na stress te zien krijgen.

Bastiaans heeft door zijn baanbrekend werk ten behoeve van slachtoffers van onderdrukking en verzet en vooral door zijn narcoanalyses een belangrijke bijdrage geleverd ten aanzien van het probleem van de geheugen-, respektievelijk herinneringsfunkties zoals deze zich in het zogenoemde vrije interval, tussen verblijf in koncentratiekampen en het optreden van klinische klachten, manifesteerden.

Jaspers maakt een onderscheid tussen geheugen voor dingen, die men kogni-tief geleerd heeft, dat hij "weten” noemt, en een geheugen voor persoonlijke levenservaringen, dat hij “herinneren” noemt. In het vervolg zullen wij onder herinneringen verstaan: deze persoonlijke levenservaringen, die wel van mens tot mens kunnen verschillen, maar toch aan bepaalde wetten schijnen te zijn onderworpen.

Zo speelt bijvoorbeeld het begeleidende affekt, met name de lust-onlustspan-ning een rol, die gerelateerd is aan de tendentie een ervaring te onthouden, te herinneren of te vergeten. Ervaringen die door lustgevoelens worden begeleid, worden over het algemeen gemakkelijker onthouden en gereproduceerd dan ervaringen die gepaard gaan met onlustgevoelens.

Worden onaangename belevenissen a priori moeilijker ingeprent of worden zij slechter gereproduceerd? Denkt men minder aan ze en worden ze hierdoor ook vlugger vergeten? Hier moet men een duidelijke scheidslijn trekken tussen enerzijds het vergeten van onaangename verplichtingen, van pijnlijke scènes en anderzijds het verdringen van onaangename, smartelijke belevingen die de kracht van het individu om bepaalde persoonlijke levenservaringen te verwerken, te boven gaan. Deze ervaringen worden door een verdringingsproces of door afsplitsing "ergens” gestort, zoals men chemisch- of atoomafval ergens stort, en daarmee de grond, het water of de lucht langzaam vervuilt en verziekt.

1 Het kleine kind

Reeds bij het kleine kind kunnen wij bij de opbouw van het geheugen gade slaan, hoe het opgeslagen materiaal van persoonlijke levenservaringen tenslotte gereproduceerd wordt. Bijvoorbeeld, de glimlach van de zuigeling die een sterker persoonlijk karakter aanneemt naarmate de ontmoeting met en de herkenning van de personen die hem met genegenheid en zorg benaderen, hem in de arm nemen, met hem spreken, hem vertroetelen en voeden, meer geprofileerd is.

Tegelijk is de verwachting waarmee de zuigeling de hem verzorgende persoon ontvangt een uit persoonlijke levenservaring opgebouwde herinnering, die de hele situatie in een bepaald licht plaatst en er reliëf en diepte aan verleent.

Naarmate de persoonlijke verhouding inniger wordt neemt echter ook het risiko om teleurgesteld te worden toe. Elke abrupte afwijking of grove verandering in de benadering van het kind die met de reeds in het geheugen geprente beelden niet meer in overeenstemming is, zal dit lustvol gestemde verwachtingspatroon verstoren. Kinderen die in hun vroege levens- en ontwikkelingsfasen diep in hun 'basic needs’, hun leeftijdsspecifieke ontwikkelingsbehoeften teleurgesteld zijn of reeds duurzaam verlaten werden gedurende enige tijd, vertonen een droevige apathische gelaatsuitdrukking, waaruit de rouw over liefdesverlies duidelijk af te lezen is.

Maar ook het afscheid nemen ervaart het kind in zijn normale ontwikkeling. Met het begrip “separatie” wordt beschreven hoe het motorisch hiertoe uitgeruste kind zijn omgeving verkent en zichzelf hierbij separeert van de persoon die hem beschermt, zich dan plotseling van de afstand bewust wordt die hem van de geliefde persoon scheidt en vol angst terugloopt naar de veilige haven. Dit scheiden wordt net zolang geoefend totdat het kind zich in staat voelt zelfstandig zijn pad te kiezen en totdat het in zijn herinnering de veilige haven zo vast heeft verankerd dat hij hem overal mee kan nemen, zelfs naar een ander land. Elke leeftijdsfase kent haar specifieke modaliteit van afscheid nemen: partir c’est mourir un peu. Elk afscheid van wie en van wat dan ook dat bekend en vertrouwd was, is tot aan de rand gevuld met herinneringen en heeft iets met verlies, met dood en daarmee ook met rouw te maken.

In een zogenaamd normaal bestaan, niet geteisterd door zeer ingrijpende gebeurtenissen en belevenissen, is de trias afscheid, herinnering, rouw een organisch gebeuren. Ook bij verdriet is deze trias harmonisch ingebed in de afloop der persoonlijke levenservaringen en -verwachtingen van zowel degene die afscheid neemt als van hem of haar van wie afscheid wordt genomen.

Met deze haast idyllisch te noemen beschrijvingen van afscheid, herinnering en rouw, die de mensen van ons in hun eigen leven nimmer hebben ervaren, wil ik u voorbereiden op die groep van kinderen en adolescenten, die de onderduik of het koncentratiekamp overleefd hebben en voor wie het afscheid nemen geen afscheid was.

Hun herinneringen weerspiegelen dermate smartelijke ervaringen dat men ze zou willen doven in de cellen waarin ze zijn opgeslagen. De rouw kreeg hierdoor geen kans zijn menselijke attitude te tonen. Deze mensen konden niet echt gedenken. Hun reakties waren soms vertraagd of werden uitgesteld, dan reageerden zij weer plotseling met symbolische signalen, wat door niemand werd begrepen. Zij vertoonden lichamelijke klachten en ziektebeelden zoals die door Bastiaans als eerste in de psychiatirsche literatuur zijn beschreven.

Alvorens op deze problematiek in te gaan wil ik u wijzen op twee verheven voorbeelden in de mythische literatuur van afscheid, herinnering en rouw. Ik bedoel de mythe van Orpheus en Eurydice waarin de poging wordt beschreven afscheid en rouw te keren en de herinnering aan een grote liefde te zuiveren van de doem der sterfelijkheid. Het andere voorbeeld is de klacht van Jacob om zijn geliefde Joseph, zoals zij door Thomas Mann in zijn boek “Der junge Joseph”, hoofdstuk 7, “Der Zerrissene" wordt verteld.

In zijn smart verlangt Jacob ernaar in de groeve af te dalen om zijn zoon terug te halen. Daarna vat de gedachte in hem post Joseph nog een keer “wiederzuer-zeugen, ganz wie er war” en hem op deze wijze terug te voeren; “zeugend wie-derherstellen sein Bild auf Erden”. Maar zijn onvermogen beseffend om dit alles ten uitvoer te brengen, laat Thomas Mann Jacob reeds op een andere plaats zeggen: ‘Da ich aber bin, ist’s immer noch besser, dass Joseph dahin ist, als dass er nie gewessen ware, denn so habe ich doch, was mir bleibt, meinen Jammer um ihn'. In deze “Jammer” liggen alle herinneringen aan zijn dood gewaande liefste zoon, ook de herinneringen aan de moeder van het kind, de geliefde Rachel. In zijn “Jammer” ligt ook Jacobs zelfverwijt dat hij zijn zoon zomaar naar zijn broers heeft laten gaan, alhoewel een innerlijke stem hem hiertegen had gewaarschuwd. Maar hij wilde geen afscheid nemen.

2 Joodse oorlogswezen

Ook bij het onderzoek met betrekking tot de groep Joodse oorlogswezen in Nederland bleek de herinnering een centrale plaats in te nemen. Maar alleen de onderzochten die bij de scheiding vier jaar of ouder waren, vertoonden nog duidelijke herinneringsresten aan de ouders of het ouderlijk huis.

Deze herinneringen kleurden alle traumatische levenservaringen der kinderen, zodat wij met enig recht de konklusie konden trekken dat met het bestaan van circumscripte herinneringen een nieuw traumatiseringsbeeld optrad, dat duidelijk verschilde van dat van de jongere leeftijdsgroepen. Deze ervaring werd eerst descriptief-klinisch verworven en later kwantificerend-statistisch ondersteund.

Maar dit is niet alles. De herinneringen op zich zelf kleuren wel het hele traumatische beeld, maar ze hadden voor elk kind weereen andere relevantie. Ze zeiden iets over de wijze waarop de kinderen “afscheid” hadden genomen van hun ouders. Het was geen echt afscheid, zoals men afscheid neemt wanneer men op vakantie gaat. De wanhopige onderneming van vele ouders om hun jonge kinderen voor te spiegelen dat zij uit logeren gingen, werd door velen later in eerste instantie als een leugen, als een verraad en een soort afschuiven geïnterpreteerd, waarop zij met boosheid reageerden. Deze boosheid kon langer dan twintig jaar blijven bestaan. Een man, in het bezit van een film waarop hij met zijn ouders afgebeeld stond, wist dat het zijn ouders waren, maar vóélen deed hij niet meer. Een jonge vrouw herinnerde zich nog precies de sigarenbandjes, die zij van haar grootvader kreeg. Zij herinnerde zich eveneens haar ouders en haar jongste broertje dat zij als vierjarige in haar armen hield in de bus naar de “crèche”.

Maar al deze herinneringen zijn zonder een warme gevoelstoon die een herinnering pas het volle menselijke reliëf verleent. Het uitblijven van elke rouwproble-matiek hier is evident; deze jonge vrouw was na de oorlog in haar pleegmilieu gebleven en heeft zich volledig aangepast, afgezien van kleine afwijkingen die gezien de abnormale levenssituatie als normaal kunnen worden beschouwd. Het beeld dat ze van haar ouders had was in haar gevoel gedoofd. De gehechtheid aan haar nieuwe familie is zeer sterk, evenals haar dankbaarheidsgevoel. Hierdoor bleef haar een loyaliteitskonflikt bespaard; de jonge vrouw vermeed het innerlijk konflikt van het moeten kiezen tussen haar pleegouders en haar eigen ouders. De niet opgeloste loyaliteitsproblematiek stond een rouwproces in de weg. Men kan pas rouwen als de weg vrij is om te gedenken; dat geldt ook ten aanzien van het afscheid.

Een andere jonge vrouw in een soortgelijke na-oorlogse situatie zei mij pas aan het eind van ons gesprek, nadat zij eerst ontkend had ooit nog aan haar ouders te hebben gedacht; “Als mijn ouders zouden zijn teruggekeerd hadden zij mij wel in een groot konflikt gebracht".

Hier tegenover moet de jonge vrouw geciteerd worden, die jarenlang haar ouders, voornamelijk haar moeder, had verweten haar voorgelogen te hebben toen zij afscheid namen: “Pas toen ik volwassen en moeder was geworden, be-ouders, voornamelijk haar moeder, had verweten haar voorgelogen te hebben toen zij afscheid namen: “Pas toen ik volwassen en moeder was geworden, begreep ik mijn moeder beter. Wat had ze ons kinderen immers moeten zeggen, hoe had ze anders afscheid kunnen nemen?” Dit voorbeeld is nog uit een ander oogpunt instruktief. Het maakt duidelijk dat de herinnering aan een bepaalde gebeurtenis afhangt van de representatie van deze gebeurtenis in een bepaalde levensfase. Voor het negenjarige kind, maar ook voor adolescenten, hadden deze herinneringen een bepaald verwijtende ondertoon. Pas als het kind volwassen en zelf moeder is geworden, en dus in staat is zich in die gevoelswereld van een moeder te verplaatsen, krijgt dit afscheidsceremonieel een nieuwe en een daarvoor nooit vermoede dimensie. Deze innerlijke verschuiving van de betekenis is uit klinisch-psychiatrisch oogpunt een van de meest intrigerende fenomenen. Zij laat zien dat de situatieve waarneming ten tijde van het afscheid (tussen moeder en kind) selektieve momenten bevat die enkel uit de innerlijke gesteldheid van het kind kunnen worden verklaard en bovendien afhankelijk van zijn diens ontwikkelingsniveau.

3 Herinnering

Als de waarnemer, dat wil zeggen het kind, later een verandering ondergaat in zijn psychische konstellatie, met andere woorden in zijn persoonlijkheid, ondergaat zijn herinneringsmateriaal op dat moment ook een verandering. De vrolijke moeder die achter het half opengeschoven gordijn het vertrekkende kind op straat schijnbaar zorgeloos nawuift, verandert in een wanhopige moeder die het gordijn gebruikt om het kind haar tranen niette laten zien. Of er inderdaad sprake was van tranen bij de moeder, weten wij niet. Uit de woorden van de betrokkene echter kunnen wij opmaken, dat het waarschijnlijk haar eigen tranen zijn. Het is haar herinnering nu aan het afscheid van toen, aan een verlies dat zij nu pas gaat bevroeden. Afscheid dat in een duurzaam verlies overgaat waar men niet op voorbereid is; afscheid zonder afscheid te hebben genomen; gedwongen afscheid bij vervolging of vlucht; ongewis afscheid op het moment dat men weg gaat als kind, en dat men zich als volwassene herinnert: altijd is afscheid een samengestelde belevingsvorm die pas in de herinnering haar vele facetten vertoont.

Over een in 1938 geboren man, die op de leeftijd van vier jaar en drie maanden van zijn ouders werd gescheiden en die een bijzonder moeilijke derde traumatische sequentie had, noteerde ik naar aanleiding van het na-onderzoek: 'Uit het ontwortelde angstige kind, uit de “haltlose”, onaangepaste adolescent met rand-delinquente deviaties, is een man gegroeid die - in zijn huwelijk met een niet-Joodse vrouw uiterlijk blijkbaar tot rust gekomen - alle inherente emoties opnieuw beleeft, wanneer men het verloop van zijn ontwikkeling met hem bespreekt. Het oude zeer, de machteloze woede, de niet te benoemen angsten en een plotseling opkomende rouw, een rouw die alles overschaduwt bij zijn fantasieën over het lot van zijn ouders en over de toekomst van zijn kinderen”.

“So bleibt mir noch der Jammer um ihn”, laat Thomas Mann de bedroefde Jacob zeggen. In de niet aflatende klacht, het onstuitbare rouwproces dat alle herinneringen aantast, komt nog een ander motief naar voren, dat niet onbesproken mag blijven.

Wij ontdekten dat er bij een aantal oorlogswezen soms uiterst gedetailleerde herinneringen bestaan, die er ten opzichte van het totale beeld van de beginnende vervolging uitspringen. Zonder twijfel doet het retrospektieve beleven van het afscheid aan intensiteit niet onder voor het oorspronkelijke gebeuren. De emotionele dispositie - bijvoorbeeld bij een bevalling - speelt een zekere rol bij de herbeleving van deze herinneringsbeelden.

Het valt echter te betwijfelen of de gedetailleerde beschrijving inderdaad een weergave is van de werkelijke toedracht. In de psychiatrische literatuur wordt gediskussieerd over het feit of men hier te maken heeft met een hersen-organisch proces of met psychodynamische aspekten, waarbij angst en rouw deze uiterst scherpe herinneringsbeelden kleuren. Hiervan uitgaande komt men tot de konklu-sie, dat zich in de retrospektieve herbeleving van het afscheid een re-animatiepro-ces van overweldigende intensiteit voltrekt. Esra, de eerste uit een koncentratie-kamp teruggekeerde wees die ik in november 1945 zag, heeft jarenlang zijn fantasieën over het overleven van zijn ouders ergens diep in Rusland voor mij verborgen weten te houden. Pas toen hij mij, wederom veel later, gedetailleerd de dood van zijn moeder en zijn zuster kon beschrijven, naast hem in het kamp, leek de ban doorbroken. Later in Israël vertelde hij mij, hoe hij zijn eigen kinderen ’s avonds voor het slapen gaan telkens twee keer zoent: de tweede keer namens hun grootouders, die zij nooit hebben gezien, maar die door hem elke avond opnieuw tot leven worden gebracht. Hij leek mij toen hij dit vertelde rustiger, meer ontspannen.

Ik herinnerde mij het woord van een van onze wijzen: Het geheim der verlossing ligt in de herinnering.

LITERATUUR

J. Bastiaans: “Psychosomatische gevolgen van onderduiking en verzet", Amsterdam, 1957.

K. Jaspers: "Allgemeine Psychopathologie", (fünfteunveranderte Auflage), Berlin, Heidelberg, 1948. H. Keilson: “Sequentielle Traumatisierung bei Kindern”, Stuttgart 1979 Th. Mann: "Der junge Joseph", Berlin 1934.

Referentie: 
H. Keilson | 1989
In: Scheiding en rouw, red. J. Bastiaans ... et al.
Met literatuuropgave
Trefwoorden: 
geheugen, herinneringen, kinderen, oorlogswezen, ouders, rouw, rouwproces, rouwverwerking, verlies