’’Indisch Kampkind”; een eigen gezicht?
Contouren Onder de 300.000 mensen die in verschillende golven uit het voormalig Nederlands-lndië naar Nederland kwamen, hadden ca. 60.000 de laren 45 als kind in interneringskampen doorgebracht. In het artikel van De Haas en Posthuma’)werd de psychische toestand van deze kinderen in de kampen als volgt getypeerd: "Geen huiselijk milieu, geen of gebrekkig onderwijs, opvoeding door overbelaste en overprikkelde moeders, gestoorde slaap bij overbevolking en ziekte, onderlinge moeili|kheden en plagerijen ol bedrog, stelselmatig ontduiken van Japansche maatregelen, en later vooral vrees voor ziekte ol dood en zorg voor naaste verwanten vormden den geestelijken achtergrond van de opgroeiende kampjeugd, bi| een vri|wel volledige isolatie van de wereld".2) "Het geheele laatste oorlogsjaar (of langer) hebben de geïnterneerde vrouwen en kinderen op Java (met weinig uitzonderingen) op de grens van 'starvation' geleefd, terwijl ze steeds moesten werken"3)
"Van kampdressuur en angst voor Japanners - in het biizonder voor kampsadisten - van voortdurende onzekerheid over dreigende maatregelen en het weerloos aanvaarden van dagelijksche vernederingen werd de geest der kinderen doortrokken Verwaarloozing bi| langdurige ziekte of dood van de moeder completeerde dit benauwende beeld. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat neuropathische verschijnselen - reeds vóór den oorlog bij deze kinderen geen uitzondering
- zich steeds meer voordeden Het is veeleer onbegrijpeli|k. dat het geesteli|k evenwicht der kinderen niet ernstiger werd verstoord. Enuresis. nagelbijten, duimzuigen. jactatio, angstdromen, slaapwandelen, driftbuien. a*sociaai gedrag en vlerkig optreden waren verschijnselen, die-afzonderlijk of tezamen - bi| het grootste deel der kinderen werden gezien en de moeders nog labieler maakten dan zi| om andere redenen reeds waren "4)
Veel kinderen waren wees of halfwees geworden. Het sterftepercentage burger-geïntemeerden schat men op 13%. van Nederlandse krijgsgevangenen in Japanse gevangenschap geeft van Witsen 23% aan.5)
Na de Japanse kapitulatie werden veel Nederlanders tijdens de Ber-siap opnieuw geïnterneerd en soms nog een jaar vastgehouden door de Indonesiërs, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. "Het aantal opnieuw geïnterneerden schat men op 50.000; het aantal omgekomenen uit de na-oorlogse periode, de Bersiap-ti|d (de guerilla gedurende de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog), op 10.000".6) Beets omschrijft deze periode van augustus 1945 tot eind december 1949 als 'een nog traumatischer periode dan de eraan voorafgaande tijd van internering onder de Japanners".7)
In 1958 verscheen het rapport, "De repatriëring uit Indonesië, een onderzoek naar de integratie van de gerepatrieerden uit Indonesië in de Nederlandse samenleving".8)
Een enkele paragraaf is gewijd aan de Jeugd". Deze paragraaf opent met de opmerking dat "de jongere gerepatrieerden zwak vertegenwoordigd geweest zijn in de onderzochte groepen, zodat te wensen is. dat deze groep in aanvullende onderzoekingen nog eens nader bekeken zal worden."»)
Er wordt onder andere verwezen naar de konklusies, die de heer N Boeken, toenmalig direkteur van de Commissie Oorlogspleegkinde ren - een kommissie, die in de naoorlogse jaren zorg droeg voor opvang en begeleiding van oorlogswezen in weeshuizen en pleeggezinnen of anderszins - in zijn doktoraal-skriptie1 trekt: "dat de zorg voor en de problemen van beide groepen (de groepen Joodse en gerepatrieerde wezen W.D.-B.) zó totaal verschillend waren, dat het een foutief beleid geweest is beide groepen bij dezelfde instantie onder te brengen, dat men in ieder geval, wat de groep Indische pleegkinderen betreft, onvoldoende heeft kunnen steunen op mensen die met de voorgeschiedenis en de problemen van deze kinderen vertrouwd waren.
Een conclusie die past in het beeld (...) van het onvoldoende voorbereid zijn op de ontvangst van de mensen uit Indonesië. Bovendien werd het Nederlandse volk emotioneel veel meer aangesproken door de moeilijkheden van de Joodse kinderen; in alle lagen van de bevolking had men in de oorlog meegeholpen, en na de oorlog hadden Joodse deskundigen, psychiaters, maatschappelijk werkers, een zeer aktief aandeel in de hulp. die aan deze getroffen groep gegeven werd De groep van 660 Indische oorlogspleegkinderen kon bovendien in eerste instantie terugvallen op de hulp van familie, die meestal spontaan aangeboden werd, zodat men deze minderheidsgroep aanvankelijk vermoedelijk zonder veel hoofdbrekens te maken bi| het reeds bestaande apparaat onderbracht. 10)
De konflikten. aldus de heer Boeken, die in pleeggezinnen ontstonden bi| de Indische pleegkinderen zijn het gevolg van "hiaten in de sociale ontwikkeling, veroorzaakt door het kampleven. De klachten hadden n.i. vooral betrekking op ongeremd gedrag en egocentriciteit.'11) Een goed beeld 'van binnenuit" geeft Lydia Chagoll in haar boekje "Zes jaren en zes maanden, herinneringen van een kind dat aan de nazi's is ontsnapt, maar in Japanse kampen is terecht gekomen".12)
"Het gedrag van de kinderen werd gekenmerkt’’, vervolgt de heer Boeken, "door een zeer sterk gevoel van eigenwaarde, wat ook weer met de internering leek samen te hangen, die de kinderen veelal als een onderscheiding en een offer, - men had er immers één of beide ouders door moeten missen -, beleefden, waarvoor echter in Nederland onvoldoende begrip zou bestaan."
Hij vond dat "de jongeren sterk gefixeerd bleven aan het verleden, wat men bijvoorbeeld terugvond in een idealisering van het ouderlijk milieu, en het er niet in slagen om het verblijf in Nederland als definitief te accepteren, men hoopte op terugkeer en bleef m kritiek op de Nederlandse samenleving steken".13)
Boeken komt in zijn emdkonklusie tot de "kwalifikatie "pseudo-aan-passing" ".14> De schrijvers van het Repatriëringsrapport vatten samen: Er zijn echter verschillende redenen, waarom men deze kwalifikatie, zonder verder onderzoek met algemeen kan stellen voor de hele kamp-generatie.
In de eerste plaats, omdat het verlies van één of beide ouders wel een zeer zware belasting betekende, in de tweede plaats, omdat deze groep, voornamelijk bestaande uit kinderen, waarvan beide of één der ouders tot de migratie-categone l <zie hieronder. W.D.-B.) behoorden, direct na de oorlog naar Nederland werd overgebracht, en dus als het ware de volle laag kreeg, van de vele wederzijdse misverstanden, die bij langduriger confrontatie wel wat afgezwakt werden. ’5)
De nadruk van het rapport" ligt op de historische en sociaal-kulturele achtergrond van de gerepatrieerden, met dien verstande dat de gewelddadigheden in de Pacific-oorlog en de Bersiap niet in deze achtergrond geïntegreerd onderzocht zijn Het is vooral een beschrijving van de migratie en assimilatie.
Surie onderscheidt, in "De Allochtonen in Nederland’ 16). de gerepatrieerden in vier migratiekategorieën (M.k.):
"I. de groep van recente en tijdelijke immigranten uit Indonesië, voornamelijk zeil en de ouders in Nederland Europa en "blanke'' gebieden geboren, voornamelijk ook eerst na het bereiken van de volwassen leeftijd in Indonesië geïmmigreerd,
II. de groep van mobiele doch overwegend minder tijdelijk in Indonesië gevestigde Europeanen, afwisselend verblijf in Indonesië en elders voornamelijk Nederland, eigen geboorteland en dat van ouders voornamelijk Indonesië naast velerlei combinaties van Indonesië en andere landen, voornamelijk Nederland;
III. de groep van permanent in Indonesië gevestigde Europeanen, die dit land nog nimmer verlaten hebben (krijgsgevangenschap in het buitenland uitgezonderd) zelf en ouders overwegend in Indonesië geboren, naast een aantal gevallen waarin de vader elders dan in Indonesië geboren werd;
IV. de groep van personen, die in de kolonisatorengroep opgenomen is op grond van juridische normen van origine in hoofdzaak geheel Aziatisch, zoals "gelijkgestelden". met Europeanen gehuwde Indonesische en Chinese vrouwen;
M.k. I omvat totoks en andere "import-Europeanen" en wat bli|vers" M.k. II bestaat merendeels uit Indo-Europeanen. evenals M.k. Ill, welke laatste categorie personen Indonesië echter nooit had verlaten ”,r)
De eerste twee kategorieën zijn in ware zin op te vatten als repatrianten of als homecomers ' De laatste twee bestaan uit mensen, die als vreemdelingen en emigranten naar Nederland gekomen zijn. Een gemeenschappelijke ervaring was de ontdekking dat in de Nederlandse samenleving de Indische geschiedenis vreemd was en bleef. De gerepatrieerden verkeerden dientengevolge na het verlaten van Indonesië in verschillende mate "tussen twee vaderlanden'. ondergingen in verschillende mate de wisselwerking tussen "aloes" en "kasar" kuituren (zie Filet.18}
In het eindrapport van het W.A.C.19) - het op 9 mei 1975 door de overheid geïnstalleerde Werk- en Adviescollege, onder voorzitterschap van Prof. J.P. van Praag - wordt opgemerkt "dat de verdraagzaamheid tegenover mensen uit Indië (...) bepaald niet optimaal was. Er bestond ook wel degelijk een zekere vrees voor vreemdelingen als groep."20)
Prof. Beets noemt ze in zijn boek "De Verre Oorlog" "strangers of a kind"21)
Met de W.A.C.-periode is een late dialoog tussen de Nederlandse overheid en de gerepatrieerden over hun geschiedenis, met name hun oorlogsgeschiedenis" op gang gekomen Een kentering in het overheidsbeleid. die van groot belang is voor de erkenning van de problematiek van de groep Indische vervolgden en daarmee ook voor de groep "Indische kampkinderen".
Uit de kontakten die het W.A.C. tijdens zi|n bestaan legde met de stichting Peiita en andere Indische organisaties, merkten de schrijvers, met betrekking tot de jongeren, geboren tussen 1928-1945. met name het volgende op "De chaotische situatie in het voormalige Indië na de bevnjding in augustus 1945 leidde voor velen, al of met na een kortstondige hereniging opnieuw tot een scheiding. Een nog groter aantal verloor in deze tijd vader en/of moeder Voegt men hierbij nog eens de emigratie naar en acculturatie in Nederland, dan is er weinig fantasie nodig om te veronderstellen, dat onder deze groep, veelal met een andere huidskleur, nog vele problemen leven "22)
Nog m 1969 schreef mevrouw mr H.C. Wassenaar-Jellesma. ex-repa-triante. in 'Van Oost naar West " - een met medewerking van het Ministerie van C.R.M. tot stand gekomen "Relaas van de repatriëring van 1945 tot en met 1966" - naar aanleiding van de tweede golf repatrianten ('49-'51): "...het woord "kamp' was "taboe". De overheid wilde evenmin als in 1945 bij de repatrianten, van wie een groot gedeelte nog de vreseli|kste herinneringen had aan de Jappenkampen, nauwelijks geheelde wonden openrijten."23)
Vele leemten in de Indische achtergrondkennis heeft mevrouw D. van Velden met haar dissertatie "De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog"24) aangevuld.
Over de kinderen schrijft ze "Het gedrag der kinderen hing grotendeels van de moeder af" "Toen de kampen erg vol werden, was er voor de kleintjes haast geen ruimte meer om te spelen en werden ze overal weggestuurd. Ze waren vaak de oorzaak van vele ruzies tussen de vrouwen; ook raakten sommige moeders op het laatst zo uitgeput en werden ze zo prikkelbaar, dat ze hun kinderen om iedere kleinigheid uitscholden en afranselden
De kinderen waren zeer gevoelig voor de sfeer van "gevaar" in het kamp, voor hetgeen met het oog op de Japanners beslist met mocht. Ze kwamen niet op verboden terrein en stonden rustig op de appèls Bij de strafappèls, al duurden die de halve nacht, hielden ze zich doodstil. '25)
Over de grotere kinderen: "Ze konden reeds een oordeel vormen, zagen en hoorden te veel van het egoïsme, de twist en oneerlijkheid der ouderen. Ze werden vroeg zelfstandig en wijs. maar ze leerden ook waarden onderscheiden en kregen veel verantwoordelijkheidsgevoel.
Vooral tegenover hun moeder en jongere broertjes en zusjes. Ze hadden vaak het gevoel dat ze voor het leven na de bevrijding verantwoordelijk waren en trachtten nog zo veel mogelijk te leren. Maar het is niet te verwonderen, dat de ontgoocheling over het gedrag der volwassenen en de ontelbare fraaie en holle woorden in toespraken van voor, tijdens en na de oorlog velen verhindert zich "met een zeker enthousiasme aan iets over te geven" zoals Leffelaar van zichzelf zegt ” (in "Leven op rantsoen"2, W.D.-B.).
'De jongsten (onder de jongens. W.D.-B.), die van 10 tot 13 jaar, hadden het zwaar, hoewel ze hel aanvankelijk "stoer" vonden bij de mannen te worden geteld (...). Ze hadden in het mannenkamp vaak verschrikkelijke heimwee naar hun moeder (. .). Velen vonden er hun vader niet en voelden zich zeer eenzaam, begonnen een dagboek in de vorm van een brief aan hun moeder." "In deze kampen heeft het ruilen van voedsel en het stelen, toch al een groot kwaad in al de jongenskampen, grote afmetingen aangenomen. Voor het overige oefenden de longens op de mannenkampen een gunstige invloed uit. Ze brachten een stemming van activiteit en fleurigheid met zich mee, waren altijd bereid tot allerlei werkjes, vooral die. waaraan wat risico verbonden was. Ze gaven een aantal mannen weer een stimulans, een doel in het leven."26)
Prot. M.J. Langeveld gaf in een rede voorde Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op 9 februari 1976 een voorbeeld van een "gunstige verwerking van ongunstige ervaringen in de levensgeschiedenis onder andere bi. oorlogskinderen”, van een jongen uit een mannenkamp.27)
Een moeder, vertelde hij. had hem opgebeld voor haar zoon.
'De moeder belt mij op, zegt mijn hulp nodig te hebben, maar blijkt emotioneel niet in staat mij over de telefoon nader in te lichten Haar tranen beletten haar dat en wij spreken dus af, wanneer zij bij mi| terecht kan met een zoon van wie ik dan nog mets anders weet dan dat er ' nare dingen" zijn gebeurd in zi|n bijzijn in een concentratiekamp.
Als ik dan de wachtkamer binnenkom om haar te ontmoeten met haar zoon. zit daar een jongen van een jaar of dertien, »n elkaar gedoken op een stoel, met van zi|n beide handen de palmen omhooggekeerd op zijn knieën rustende. Als ik mij aan de moeder heb voorgesteld, toont de longen er nog geen teken van. bi| de ontmoeting betrokken te zijn. Toch - zijn wi| reeds in de boot" en onderweg , ik neem immers zijn beide handen in de mijne. neem hem mee naar de radiator van de verwarming en, terwijl ik achter hem sta. leg ik zijn handen op de verwarming terwijl ik mi|n handen op de zijne leg Ik zei iets als ' Maar kerel, wat heb ie een kouwe handen... Laten we ze eerst wat warmer maken. ,"28)
Sprekend vanuit de hulpverlenende kontext zelf. zegt Langeveld. terugblikkend. in zijn rede "In onze eerste ontmoeting was ik onmiddellijk met deze reïntegratie begonnen en ik maakte deze ontmoeting voor René betekenisvol door op de lichamelijke indicatie in te gaan en zijn handen in de mijne te nemen, omdat zeits simpele waarneming laat zien, dat er met die handen iets 'mis' is."2®)
Prof Langeveld had het geval René als volgt ingeleid ..het geval van een jongen, die mij kort na zijn repatriëring uit Indonesië en na verblijf in een concentratiekamp daar. bezoekt", en vervolgt dan: "Welnu, mijn kleine vriend was gedwongen geweest er bij te zijn toen aan zijn vader de beide handen werden atgehakt. omdat deze vader voedsel gestolen had ten behoeve van René. die van een ernstige ziekte nauwelijks kon herstellen door gebrek aan voeding Hij moet dit meemaken als hij ruim 10 iaar oud is. De vader overlijdt len gevolge van de executie "M>
Langeveld eindigde zijn gevalsbespreking van René met het vestigen van de aandacht op de laatste therapie-fase "In de komende fase worden wij steeds zakeli|ker gericht naar de voortzetting van zi|n leven, naar de school, de relaties met moeder en oom. Ik treed terug en onze ontmoetingen worden incidenteel en vinden alleen plaats als daartoe zakelijke aanleidingen bestaan" Zo kwam Langeveld nog te spreken over de latere beroepskeuze: opticien Langeveld vraagt zich af "Waarom wil hij nu juist opticiën worden? Een beroep waarin het anorganische door zorgvuldige en nauwkeurige arbeid wordt ingebouwd in het organische dat niet volledig functioneert zoals 't moet.
En waarom trouwt hij later een vrouw die harp speeit9 < ) René weet heel goed, wat het was, dat zijn aandacht juist naar de ontdekking van de harpiste leidde
.zij heeft zulke mooie handen", meent hi|". Langeveld vervolgt 'Zowel zijn beroepskeuze als zijn huwelijksleven berusten onder andere op een creatieve verwerking van een ervaring die onvergefelijk zal bliiven maar die hem in geen enkel opzicht meer negatief beperkt of bepaalt Een traumatische. bi|na demonisch te noemen aandachtdominantie van de "handen" is vervangen door een sociale, een esthetische en een erotische preferentie "31)
Het scherpste beeld van de groep Indische kampkinderen geeft het echtpaar Bekkering in hun artikel: "Japanse kampen; nog geen verleden tijd’ - in maart 1980 verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.32) De heer Bekkering is huisarts, mevrouw Bekkering-Merens sociologe-psychotherapeute.
Afgezien van het artikel van de artsen De Haas en Posthuma’) wordt voor de eerste maal in de wetenschappelijke literatuur het verband gepresenteerd tussen gevoelens, die 40-60jarigen hebben met de gebeurtenissen in de Japanse kampen.
Naast een feitelijke weergave van de levensloop van de groep Indische kampkinderen. ± 60.000 in getal, beschreven de auteurs "het aparte perspektief' en de belevingswereld van de kinderen van toen 'Op grond van eigen ervaring en literatuur is het ons bekend dat een toenemend aantal "mensen uit Indië". die nu tussen de 40 en 60 jaar zijn. vaak tot hun eigen verbazing te maken krijgen met psychische en somatische problemen die samenhangen met hun kampervaringen ', schrijven de auteurs in hun artikel.33)
De heer en mevrouw Bekkering zijn beiden van hun elfde tot vijftiende jaar in Japanse kampen geïnterneerd geweest. In drie interviews, die de heer Wepster met hen gehouden heeft, is stilgestaan bij de fase. die aan het door hen voor het eerst gebruikte begrip ’Indisch kampkind" is voorafgegaan en bij de fase van de eerste ontwikkelingen na het artikel in de Nederlandse samenleving. Hier volgen enige hoofdpunten uit de interviews
Terugkijkend op het proces van de opkomst van het begrip "Indisch kampkind", zeggen de auteurs: "We hebben gekeken naar gelijk lopende lijnen in de ontwikkeling van de mensen die wij kenden. In ons artikel hebben wi| op eenvoudige wijze laten zien hoe deze lijnen lopen."
Op grond van een 50-tal jarenlange waarnemingen zijn de auteurs gaan turven en tehen. hebben er veel over gepraat "Er zijn een aantal faktoren. die de individuele verwerking verhinderd hebben: 1. Kollektieve verdringing van de Japanse tijd. 2. Er heeft geen konfrontatie met de vijand meer plaatsgehad".
Ad 1 Ter illustratie van de kollektieve verdringing wordt door mevrouw Bekkering bijvoorbeeld het woord "kamp'genoemd: "Wij spraken al vanaf de oorlog: "In welk kamp ben jij geweest?" Wij gebruikten het woord kamp in ons referentiekader, als legitimatie. In de naoorlogse Nederlandse samenleving heerste er een taboe op het woord kamp. althans in relatie met de groep repatrianten. Kampen hoorden eigenlijk hier", typeert mevrouw Bekkering de reakties in Nederland Op de vraag of er met gesproken werd over Indische kampkinderen, antwoordt mevrouw Bekkering: "Nee, dat is al schrijvend ontstaan." Het schrijven zelf is in 1979 aangevangen. "We kregen een beeld en kregen een kategorie voor ogen.'' Het taboe op het gebruik van het woord kamp in relatie met de kategorie Indische kampkinderen en daarmee de kollektieve verdringing is in feite nog maar kort geleden doorbroken Ad 2 Als belangrijk markeringspunt in de bewustwording van de "Indische oorlogsproblematiek" komt het bezoek van keizer Hirohito van Japan aan Nederland in 1973 naar voren, dal "een onbegrijpelijke belediging van slachtoffers van de Jappenkampen' was. aldus een van de koppen in de krant. Mevrouw Bekkering zegt hierover: "Het protest tegen Hirohito is in Nederland volkomen genegeerd dat is voor een aantal mensen net zo erg geweest als de kwestie van de drie van Breda. Wanhoop en verdriet van die mensen werd met gehoord; toen zijn de eerste afknappers gekomen " De ongewenste konfrontatie met het symbool van het Japanse keizerrijk bracht een diepe beroering onder de "Indische mensen" teweeg. Het gemis aan begrip van het Koninklijk Huis en de Nederlandse overheid voor de achtergrond van deze beroering kwetste velen.
Hierna werd het echtpaar Bekkering vanaf ongeveer 1973 bij familie, kennissen en vrienden en in professionele kontakten gekonfronteerd met psychische en somatische klachten, die zij waarnamen als samenhangend met het kampverleden
Met H Leffelaar hebben de auteurs al sinds 1950 kontakt. ook al wel vanuit het gezichtspunt van kinderen in de oorlog.
Deze van volwassenen verschillende optiek komt onder meer tot uiting in de taal. Hierin ligt m de ogen van mevrouw Bekkering een reden waarom de kategorie 'kinderen” zich apart gaat manifesteren. Een illustratie hiervan geeft de heer Bekkering Als bijvoorbeeld mijn grootvader vroeg "Hoe was het in het kamp?" dan zei ik: 'Dat viel wel mee. het was zo erg met "; dan stokte het gesprek Mevrouw Bekkering vult dit direkt aan met "De beleving erönder werd onszelf ook pas veel later duidelijk”
"We vroegen ons af: zien we geen spoken, is het geen pseudo-wetenschap? Dat is ook het konflikt Brouwers-Kousbroek dat zich ook in onszelf heeft afgespeeld en nog niet helemaal is opgelost.3 Wij zijn gaan turven en tellen, en zijn gaan schrijven Met het schrijven is het beeld van het Indisch kampkind opgekomen en van de kategorie: "Dat je in één keer ontdekt, deel uit te maken van een gemeenschappelijke historie van ± 60.000 mensen ' Deze plotselinge intuïtieve koppeling van individuele waarnemingen aan gemeenschappelijke biografische en historische betrokkenheid is m het artikel verder uitgewerkt. In hun artikel presenteren de auteurs deze uitwerking onder andere met analogieën, die zij zien tussen wat deze kategorie meemaakte en diegenen die uit de bekendere Duitse kampen naar Nederland terugkeerden In het spreken over deze gevangenschap met Nederlanders ontmoetten zij eenzelfde barrière. In het interview benadrukt dr Bekkering dit verband: "Er heeft lang een taboe gerust op het raken aan de "Vernichtungslager". Dat is iets anders geweest, het is absurd geweest, blijft van een andere orde." Mogelijk heeft de in het artikel beschreven konfrontatie van het echtpaar met het Poolse kamp Maidanek in symbolische zin bijgedragen tot het verminderen van de krachtige werking van het taboe als "Indische mensen" te spreken over een kamp. Nu achten de auteurs het in het interview mogelijk, dat 'het innerlijk verbod om te vergelijken de beleving van het eigen leed heeft afgeremd".
Hoe waren de reakties op het artikel? "Na aanbieding van het artikel aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde belde de redaktie-sekretaris op en zei ongeveer: "Het is mijns inziens belangrijk". Vee reakties hebben wij op het artikel gehad. Wij hebben een bundel met 70 brieven en er kwamen zo'n 30 telefoontjes binnen. Bego (Bond van Ex-Geïnterneerden en Gerepatrieerden van Overzee) vroeg 600 artikelen te mogen drukken. Hel heeft naar mijn indruk in vele gezinnen gesprekken geopend."
"De reakties zijn van totoks en meer ontwikkelde Indo's, zeker met van spijtoptanten gekomen.'' Dr Bekkering meent dat "je subiektief bent in ie waarneming: achteraf heb ik begrepen, dat de groep Indo’s toch weer in een andere situatie verkeerden en verkeren; ik denk dat bij hen het immigratengevoel veel sterker is dan bi| ons. Meer displaced persons."
Mevrouw Bekkering sluit er op aan ' Deze Indo's hebben ook sterker het gevoel uit hun land gegooid te zijn. Je hoort daar. Wij zijn de van oudsher wisselende groep; lagere school daar. middelbare school hier. enz."
Een min of meer negatieve reaktie van R. Kousbroek is de auteurs bijgebleven Hij stelde zich in een krantenartikel in het NRC-Handels-blad (20-6-'80) de vraag of er in verband met de problematiek van de "Indische kampkinderen" sprake was van een "speling in de taal of dat er inderdaad een afzonderlijk syndroom met specifieke symptomen bestaat"34)
Dr Bekkering merkte hierover in een ander verband op. dat mogeiijk een gestoorde agressieregulatie” specifiek is voor de problematiek van de kinderen Ten aanzien van de beleving van de kinderen van de appèls die tijdens de internering werden gehouden, zei hij 'Dit in de houding staan, het eigenlijk met begrijpen. wel weten dat er gevaar is. maar niet weten vanuit welke hoek dat komt. Toch precies weten waaraan je je wel en niet moet houden, dat geeft voor |onge kinderen een sfeer van bedreiging, waarbij bepaalde regeltjes moeten worden gehandhaafd, terwijl de zin niet meer duidelijk is
Het weert je eigen afweer. je eigen verdediging af. Wat houdt dat nu voor vele mensen uil Indië in? Dat zij vaker met voor zichzelf op durven komen Gestoorde regulatie voor eigen verdediging."35) Dit komt enigszins overeen met de typering van De Haas en Posthuma: "...van voortdurende onzekerheid over dreigende maatregelen en het weerloos aanvaarden van dagelijksche vernederingen werd de geest der kinderen doortrokken."36)
Terugkerend naar de reakties op het artikel zijn er nog drie van bijzondere betekenis voor de erkenning van de problematiek van Indische kampkinderen in en door het Nederlands wetenschappelijke kader.
Prof. dr J. Bastiaans stuurde na ontvangst van een eerste versie per omgaande een briefje met de vraag of hij de aantekeningen mocht gebruiken voor zijn studenten. De impliciete erkenning van Bastiaans steunde de auteurs bij de ontwikkeling van het artikel.
Ook Langeveld heeft op het artikel gereageerd En ook dr H. Keilson.
Keilson en Langeveld hadden al veel kinderen gezien, die wisten er al meer van.”
Keilsons waardering voor het artikel heeft een bijzondere betekenis Hi| zette zich na de oorlog in voor het werk met de al eerder genoemde groepen oorlogspleegkinderen en had uit dien hoofde al vele Indische weeskinderen gezien en meegemaakt. Over de groep Joodse oorlogspleegkinderen schreef hij ook zijn dissertatie "Sequentielle Traumatisie-rung bei Kindern".4 Keilson zei: "Een goede klinische waarneming." "Wij zagen met elkaar dezelfde lijnen lopen met de groep Joodse pleegkinderen.
Dat is ook niet zo verwonderlijk, want het zijn toch allen in Keilsons woorden "traumatisierte Kinder'V'37) Hiermee heeft hij de kern van de boodschap van de schrijvers getroffen Juist zijn erkenning is van historische en verstrekkende betekenis, omdat hij ermee aangaf de problematiek van de groep Indische kinderen te zien naast die van de Joodse kinderen. Dit dient in zijn gehele, historische, naoorlogse dimensie te worden gezien. En om met Thomas te spreken: "Als mensen situaties als reëel definiëren, dan zi|n ze reëe1 in hun konsekwenties. '3®)
Silhouetten
Duidelijk tekent de groep "jeugdigen van toen' zich af in de rede van professor J. Bastiaans "Isolement en bevrijding"39) ter gelegenheid van de herdenking op 15 augustus 1980 van "het einde op 15 augustus 1945 van de mede door het Koninkrijk der Nederlanden in Oost-Azië gevoerde strijd tegen Japan en het daarmede gekomen einde aan de Tweede Wereldoorlog”
In aanwezigheid van Hare Majesteit de Koningin en Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden, Minister-President mr A.A.M. van Agt en Minister van Binnenlandse Zaken H Wiegel, alsmede een groot aantal parlementariërs en andere prominenten uit de Nederlandse samenleving en de ambassadeurs van Australië en Indonesië, herdachten 11.000 personen diegenen "die sneuvelden in de strijd tegen Japan en de vele tien duizenden die op erbarmelijke wijze omkwamen tijdens de Japanse bezetting van hun land”.
Op deze bijeenkomst van historische en symbolische betekenis vestigde Bastiaans de aandacht op de voortdurende gevolgen van de oorlog in Indië bij de jongeren van toen. 'Tien tot twintig jaar geleden dacht men in Nederland vaak dat de Nederlanders in Indië het veel minder moeilijk hadden gehad dan degenen die naar Duitse gevangenissen en concentratiekampen waren gestuurd. Het vooroordeel was zo uitgesproken dat zelfs die Indische Nederlanders met eens openlijk over hun ervaringen dorsten te spreken
Thans weten wi| dat vooral de groep longe kinderen van toen. nu vaak zei! ouders van kinderen, het uitermate moeilijk hebben te komen tot wat wi| noemden die ontgrensde vorm van leven, die vorm van leven waarin men open. harmonisch, vitaal en vanuit een gezonde ontwikkelde identiteit met mens en kind kan communiceren." "Kort geleden schreven Bekkering en Bekkering-Merens in datzelfde Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (Prof. Bastiaans had even tevoren het artikel van de artsen De Haas en Posthuma besproken. W.D-B.) over de 'Japanse kampen nog geen verleden tijd” Wat met verwerkt is kan geen verleden tijd worden. Het vastzitten in een traumatiserend verleden betekent dat ie ook in het nu vastzit in de gruwelijke machteloosheid van weleer, dat ie daaruit niet los kunt komen, dat je het niet kunt verwerken tenzij er iemand is die je werkelijk uit die gevangenis van toen bevrijdt. *°)
Twee dagen na de herdenking op 17 augustus, volgde een live-radioprogramma "Over de Jappenkampen" Gastpresentator J. van Tijn sprak met vijf publicisten over de late gevolgen van de oorlog bij mensen. die in de interneringskampen in het toenmalige Nederlands-lndië hadden gezeten en met name over de jongeren onder hen. In het gesprek spreekt J van Tijn, zelf als jong kind in Indië geïnterneerd geweest, het volgende uit: "Ik heb er zelf nog nooit over gepraat Nog nooit. Ik heb alleen maar oppervlakkige verhalen wel eens verteld ik voelde zelf dat het oppervlakkig was. Ook aan mensen, die mij zeer na stonden en dierbaar zijn. Toch een gevoel van: ik kan het ze toch niet duideli|k maken."
In een artikel in de Leeuwarder Courant d.d 7-2-81 werd door mevrouw D. Macaré de aandacht gevestigd op 'een groot verdriet dat nu pas wordt uitgepraat". Zij liet mevrouw M. Schepel aan het woord over haar ontdekking van de samenhang tussen haar gevoelens van machteloosheid, verwarring en neerslachtigheid en haar angstdromen over de kamptijd.
Mevrouw Schepel en mevrouw Bekkering hebben het initiatie! genomen tot oprichting van de eerste praatgroepen voor vrouwen, waarvoor zij de naam "kongsi's’ 5 hebben genomen. Een kongsi bestaat uit vier tot zes mensen met één of twee begeleidsters. Deze praatgroepen ontston den na oproepen in het feministisch maandblad "Opzij". Meer over deze praatgroepen - intussen ook gemengd georganiseerd (mannen en vrouwen) - is te vinden in de ICODO-brochure "Psycho-sociale proble matiek van Indische vervolgden uit de Tweede Wereldoorlog".41)
In november 1981 verschijnt de roman ' Bezonken Rood" van Jeroen Brouwers.42) Rob Nieuwenhuys schri|ft m het literair tijdschrift "De Engelbewaarder"43) "Bezonken Rood is het eerste boek waarin het Oost-Indische kampsyndroom tot zo'n uitbarsting komt. Tot nu toe is er altijd over geschreven door mensen die de kamptijd als volwassenen hebben meegemaakt. Maar die herinneringen had Brouwers niet; dat is het verschil."
Rudy Kousbroek schrijft over de roman: "De elementen van de mythe, die ik in het verleden meermalen beschreven heb waren er allemaal, stuk voor stuk. De Duitse parafernalia, het racisme, de verkrachtingen, de verzinsels. Hirohito, het ontbreken van de minste verwijzing naar de Indonesische bevolking, de weigering zich op de hoogte te stellen, de chantage met het gruwelijke, het klopte allemaal precies.' (NRC-Han-delsblad. 22-1-"82)
Vier reakties als bezinksel van de diskussie over deze kontroverse Prof. Beets in een interview44): "Als je Jeroen Brouwers' "Bezonken Rood' goed leest gaan alle luikjes open. Maar als je de diskussie over dit boek m de NRC (Rudy Kousbroek e.a.) gevolgd hebt zie je hoe verschillend de problemen beleefd worden Historische en sociale waarheden werden verward mei de psychologische realiteit van een klein kind Daarom was het een onwezenlijke diskussie."
J.H. Oosters ("De Tijd" 29-1-'82): "Naast de literaire en de historische evaluering van het verhaal "Bezonken Rood" (...) is een geheel andere beoordeling mogelijk." "Want wat is de clou van het boek en de bedoeling? Het wordt door de schrijver duidelijk gesteld: de verwerking van een afschuwelijk brok verleden, dat hij in al die jaren niet van zich heeft kunnen af-leven, af-denken, af-pralen en af-schrijven, kortom af-slijten."
...het hele boek is een verteld levensverhaal in flarden door elkaar van toen en nu. ...het is een heel levend verhaal over een afschuweli|ke neurose, ontstaan door een intensief en steeds herhaald jeugdtrauma.' "Hoe staat het met de waarheid? Ja met welke waarheid9"
Jeroen Brouwers m "Trouw", 12 juli 1984 (in een interview met Rob Schouten over "Winterlicht"): 'Dat weet ik ook wel (dat de gedachten van een mens uit losse eindjes bestaan. W D.-B.). Maar je moet die dingen met elkaar verknopen, zodat je een overzichtelijk web krijgt Dat is de waarheid die je in een boek geeft. Daarom ook was de polemiek die Kousbroek over 'Bezonken Rood" opzette, de onzinnigste die ooit in de Nederlandse literatuur is gevoerd. Hi| beweerde: het heeft allemaal niks met de waarheid van doen. Nou, daar ging het me ook totaal niet om, en toch is het het meest autobiografische boek dat ik geschreven heb. Die gruwelpassages in "Bezonken Rood", waar Kousbroek zich onder meer over opwond, staan altijd in relatie lot iets anders. Zó schrijf ik mijn boeken. Daarnaast vond Kousbroek het een rotboek, maar dat raakt me veel minder. Het gaat er om dal hij de diskussie om buitenliteraire redenen aanzwengelde."
Tenslotte B.C. Filet in een artikel in "Keerzijde van de bevrijding".45) "In de symptomatiek van hel volwassen ex-kamp-kmd zien we dan als toppen van de ijsberg:
-van de realiteit afgescheiden almachtsfantasieën en almachtsgeloof:
- enorme angst voor - en afweer van - al les wat in de eigen beleving of in andermans gedrag een agressieve inhoud kan hebben; -ongecontroleerde doorbraak van agressieve stuwingen in driftbuien, stemmingen, humeurigheden en dergelijke. De vermijding vindt overwegend plaats door middel van verdringing, rationalisatie, afsplitsing en externalisatie (. . .). Andere afweervormen zijn bagatellisering en dramatisering van het kampgebeuren en van de lijd erna. Dit brengt mij op de grote stofwolken die de roman ' Bezonken Rood" van Jeroen Brouwers deed opwaaien, toen Rudy Kousbroek in het NRC-Handels-blad de discussie met Jeroen Brouwers aanging. (...) Kousbroek’s toon
werd daarbij verrassend fel Het persoonlijke lijden in het huidige leven van de hoofdpersoon echter, de depersonalisatie en de relatieproblemen die in het heden optreden berustten daarmee in de ogen van Kousbroek impliciet eveneens op overdrijving en zelfs bedrog.
Ik denk dat dit een goed voorbeeld is van de wiize waarop beide auteurs hun eigen afweer van de Indische kampervaringen in stand houden
Kousbroek doet dit door rationalisatie, bagatellisering en externahsa-tie (van de schuld bij Brouwers). Brouwers doet het door dramatisering en door gebruik te maken van Europese kampbeelden die hij pas in een latere fase van zijn leven leerde kennen. Hi| gebruikt deze Europese beelden als hulpmiddel voor (. . ) en tegelijk als afweer tegen de intensiteit van de eigenlijke belevenissen die het kind uit de autobiografische roman schokten. Daardoor hoeft hij met te weten welke pijnlijke betekenissen hierdoor in de karakterontwikkeling ontstonden Het is hierbij illustratief en voor ons van belang, dal Brouwers duidelijk maakt, dat het kind, toen de kampti|d voorbij was. nogmaals een sequens van traumatische gebeurtenissen te wachten stond." "Bastiaans heeft er al ruim 25 iaar geleden in zijn proefschrift op gewezen dat de oorlogstraumatisering in de afweer vooral wordt gekenmerkt door verschuiving, bagatellisering en dramatisering. Dat geldt ook voor de huidige generatie oorlogsgetraumatiseerden Overigens hebben Dorothy Burlingham en Anna Freud in 1942 en Anna Freud en Sophie Dann in 1951 al gewezen op de ingrijpende invloeden van de oorlogstraumatisering op de verdere ontwikkeling van kinderen Je vraagt je wel eens af, of we met duidelijke en tijdige waarschuwingen met meer hadden kunnen doen."
1. Haas. de. J.H..J Hermana Posthuma. Nederlandsche kinderen in Japansche interneeringskampen op Java. Ned. T. Geneeskunde 90 (1946) 43 (Oct.), p 1530-1541
2 Idem. p. 1540
3. Idem. p. 1532
4. Idem. p. 1540
5. E. van Witsen geciteerd bij N. Beets De Verre Oorlog. Meppel: Boom. 1981. p. 292
6 Geeriings. P.J.. Late post-traumatischeeftecten bij Indische kampslachtoffers. Medisch Contact 37 (1982) 9 (Mrt.), p. 253
7 Beets. N. de Achtergrond van de mensen uit voormalig Indië. in: Psychosociale problemaliek van Indische vervolgden uit de Tweede Wereldoorlog. Utrecht Stichting ICODO. 1984. p. 14
8 Repatriëring, de. uit Indonesië, een onderzoek naar de integratie van de gerepatrieerden uit Indonesië in de Nederlandse samenleving, rapp. J.H. Kraak. P Pioyer, F.O J Kho, 1956
9 Idem. p 306
10 Idem. p 307
11 Ibid
12 Chagoll, Lydia. Zes jaren en zes maanden, herinneringen van een kind dat aan de nazis is ontsnapt, maar in Japanse kampen is terechtgekomen. Ant-werpen/Bussum, 1981
13 Repatriëring, p. 307
14 Idem, p. 308
15 Ibid
16 Surie, H G . De gerepatrieerden. in: Verweij-Jonker AG. (red ). Allochtonen m Nederland. Den Haag. 1971, p 45-108
17. Idem. p. 74
18. Filet. B.C.. Psychotherapeutische hulpverlening bij de eerste en tweede generatie Indische vervolgingsslachtoffers.m: J. Dane, Keerzijde van debevrijding, Deventer. 1984. p. 68-94
19 Werk- en Adviescollege (WAC), Immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen. Leidschendam/Rijswijk: Ministerie van Vomil en CRM, oktober 1978
20. zie Beets. N.. De Verre Oorlog. Meppel: Boom. 1981, p 397
21. Idem. p. 395
22. W A C.. p. 53
23. Wassenaar-Jeliesma. H.C. Van oost naar west. relaas van de repatriëring van 1945 t/m 1966. Den Haag. 1969. p. 33
24 Velden. P van. De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog. Franeker Wever, 1977
25 Idem. p. 406 en 407
26 Idem. p. 407 en 408
27 Langeveld. M J , Gunstige verwerking van ongunstige ervaringen inde levensgeschiedenis o.a. bij oorlogskinderen, enige aspecten van de klinisch peda gogische benaderingswijze in onderzoek en behandeling (mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks deel 39. no 4/. 15 pp.. Amsterdam/Oxford/New York. 1976
28 Idem, p. 162
29 Idem, p. 163
30 Idem, p 161-162
31 idem, p 166
32 Bekkering. P.J., Bekkermg-Merens, M.t De Japanse kampen; nog geen verleden tijd, Ned. T Geneeskunde 124 (1980) 13. p 467-473
33 Idem. p. 467
34 Kousbroek. R„ Anathema's 3. Amsterdam. 1979. p. 142
35 Bekkering. P.J.. in radio-programma Zl, 17.8.1980
36 Haas. de, J.H.. J. Hermana Posthuma. p. 1540
37 Keilson H Sequentiële traumatisering, in: Nagelaten Spoor. Utrecht: Stichting ICODO 1983. p 20-28
38 Thomas. W.I.. Thomas. D, The child in America. New York: Knopt, 1928. p. 572
39 "15 augustus 1980"; uitgave van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945, Ridderkerk. 1980
40 Idem, p. 28
41 Schepel. M., Kongsi's,zelfhulpgroepen voorvrouwen (en mannen).dieais kind in een Jappenkamp gezeten hebben, in: Psycho-sociale problematiek van Indische vervolgden uit de Tweede Wereldoorlog. Utrecht: Stichting ICODO, 1984. p. 40-44
42 Brouwers. J.. Bezonken Rood, Amsterdam, 1981
43 Nieuwenhuijs. R.. Leven tussen twee vaderlanden, De Engelbewaarder reeks deel 25. Amsterdam 1982, p 147
44 Beets, N„ Ons werd niet de tijd gelaten om te vergeven en te vergeten, in Nagelaten Spoor, Ulrecht: Stichting ICODO. 1983, p. 10
45 zie 18.. p. 89-91
Boeken, N Sociaal-psychologische aspecten van de aanpassingsproblemen bij Joodse en Indische oorlogspleegkinderen, doctoraalscriptie. Amsterdam, juni 1955
Leffelaar, H L. Leven op rantsoen. Amsterdam: Arbeiderspers. 1959. p. 104
zie p 23
Keilson. H. Sequentielle Traumatisierung bei Kindern. Stuttgart. 1979
letterlijk: "kleine gemeenschap" (in de kampen leefde men in kongsi's
en was men sterk op elkaar aangewezen; een goede kongsi maakte de
kans op overleven groter)
Een arts. die vrij recent een kliënt bij een psychotherapeut aanmeldde, volstond met de verwijzing "Ik heb hier een kampkind " en hi| bedoelde een Indisch kampkind (Mevr M Bekkering-Merens in een interview met D Wepster)
In: Indisch kampkind' : een eigen gezicht? / Wil Dekker-Belgraver ... [et al.]