‘Redt hen, zij vergaan’: de opvang van de burgergeïnterneerden in Indië na de Japanse capitulatie (15 augustus 1945 -15 april 1946)

Onder de titel ‘Redt hen... zij VERGAAN’ verscheen begin december 1945 een krant met onder andere een dramatische oproep uit Bandung, met als kop: ‘Honderdduizend bedreigde mannen en vrouwen richten zich tot de beschaafde wereld: “Doet iets voor ons, maar doet het spoedig!”’1 Brandstichting, moord, kidnapping waren aan de orde van de dag. Niemand durfde meer zijn huis uit en de opvangkampen stroomden vol. Gas, elektra en water dreigden voor de zoveelste keer afgesloten te worden en aan Nederlanders werd geen voedsel meer verkocht. Deze noodkreet, ruim drie maanden na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, is tekenend voor de situatie waarin honderdduizenden ex-geïnterneerden en vluchtelingen zich beurtelings in heel Java bevonden. De chaotische politieke ontwikkelingen op Java na het uitroepen van de Republiek Indonesië maakten dat hulpverlenende organisaties, zoals de RAPWI, nauwelijks aan de opvang en verzorging van de geïnterneerden toekwamen. De RAPWI (Recovery of Allied Prisoners-of-War and Internees) was een Britse organisatie die de eerste opvang van de bevrijde krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in Zuidoost-Azië tot taak had.

De eerste eis die de geallieerden aan de Japanners stelden, direct na de capitulatie, was dat zij zouden zorgen voor informatie over de lokatie van alle kampen. Die informatie, evenals gegevens over de aantallen krij gsgevangenen en geïnterneerden en de omstandigheden waaronder zij leefden, waren van groot belang voor het snel op gang komen van de hulpverlening. De Japanners werden voorts verantwoordelijk gesteld voor de veiligheid van de geïnterneerden en voor hun voeding, onderdak en medische verzorging tot zij de kampen konden overdragen aan de geallieerden. Over de plaatsen van internering en het lot der geïnterneerden wist men eigenlijk niets. Men hield rekening met 7.700 krijgsgevangenen en 1.700 genterneerden op Sumatra en met 27.000 krij gsgevangenen en 28.840 burgergeïnterneerden op Java die direct hulp en verzorging behoefden.2 Deze schattingen zouden veel te laag blijken te zijn.

In dit artikel wil ik aandacht besteden aan de opvang en evacuatie van de burgergeïnterneerden in Nederlands-Indië in de eerste maanden volgend op de capitulatie van Japan. Het accent zal daarbij liggen op de opvang en hulpverlening van de burgergeïnterneerden op Java en Sumatra.

De gebieden in Indië waar RAPWI-teams gestationeerd zouden worden, waren na de capitulatie van Japan nog niet bezet door geallieerde troepen. De eerste actie van het RAPWI-Coördina-tiecomité, operatie Birdcage, was het droppen van pamfletten in het Engels, Nederlands, Maleis en Japans boven interneringskampen, steden en Japanse kazernecomplexen. Hierin werd meegedeeld dat Japan zich had overgegeven en dat de geïnterneerden in de kampen moesten blijven tot er contact met hen werd opgenomen zodat voedsel en medicamenten voor hen gedropt konden worden. Een tweede, direct daarop volgende actie was operatie MASTIFF. Kleine operationele contactteams uitgerust met voedsel en medicamenten werden geparachuteerd in de , buurt van bekende interneringslokaties. Zij functioneerden als kwartiermakers voor de RAPWI-teams en moesten doorgeven hoeveel geïnterneerden zich op deze lokaties bevonden en welke goederen zij met spoed nodig hadden.3

Het eerste MASTIFF-contactteam voor Java bestond uit zes Nederlanders en Britten en landde op 8 september 1945 in Batavia.4 Toen het eerste RAPWI-team, onder leiding van de Britse kolonel M. Dewar, op 15 september met het schip Cumberland aankwam, waren de eerste contacten met vertegenwoordigers van inmiddels opgerichte Nederlandse hulpcomités al gelegd. Op 16 september landde ook de Nederlandse luitenant-kolonel D.L. Asjes met elf andere Nederlanders op het vliegveld van Batavia.

Asjes was toegevoegd aan het Nederlandse Kantoor Displaced Persons (KDP). Hij was reeds op de hoogte van de aanwezigheid van RAPWI-teams op Java en had opdracht zich bij hen te voe-

gen. Direct bij aankomst nam hij contact op met het Britse RAP-WI-team. Besloten werd dat het KDP voorlopig onderdeel van de RAPWI op Java zou uitmaken. Asjes werd naast Dewar als Nederlands hoofd van de RAPWI in Java aangesteld.5

In Sumatra waren in augustus al twaalf clandestiene contact-teams geland. Eind augustus kregen zij toestemming te voorschijn te komen en legden zij de eerste contacten met de geïnterneerden.6 Begin september landden ook in Sumatra RAPWI-teams. Midden september kwam daar nog het Nederlandse KDP-team bij, dat onder leiding stond van kapitein W. Alberts. De RAPWI-teams werkten in Medan samen met lokale Rode-Kruiscomités. De contacten tussen de RAPWI en het KDP verliepen stroef en er was veel minder sprake van samenwerking tussen beide organisaties dan op Java.

De RAPWI ging er aanvankelijk van uit dat zij binnen dertig dagen de verantwoordelij kheid voor de Nederlandse geïnterneerden op Java en Sumatra zou kunnen overdragen aan het Nederlandse bestuur, de Netherlands Indies Civil Administration (NICA). De meerderheid van de Nederlanders behoefde niet gerepatrieerd te worden, omdat zij op Java en Sumatra woonden. Het plan was om hen naar herstellingsoorden in de bergen over te brengen.7 Het moest mogelijk zijn, zo dacht men, om in samenwerking met andere hulpverleningsorganisaties de opvang en evacuatie van de Nederlandse geïnterneerden binnen een maand te regelen.

De geïnterneerden zelf werden pas eind augustus door de Japanners officieel op de hoogte gesteld van de capitulatie. Dat de bevrijding aanstaande, was, hadden velen reeds verwacht. De laatste weken was de voedselvoorziening aanmerkelijk verbeterd en behoefden er geen werkzaamheden voor de Japanners meer verricht te worden. Bovendien lieten de Japanners de Indo-euro-pese geïnterneerden op Java vrij. Zij kregen tien gulden uitbetaald en moesten zichzelf verder maar zien te redden.8 De Nederlandse kampleiding kreeg steeds meer moeite met het handhaven van de discipline toen duidelijk werd dat verder niemand het kamp mocht verlaten voordat er contacten waren gelegd met de lang verwachte bevrijders. Velen konden het niet meer opbrengen te wachten en verlieten op eigen risico de kampen.

Op 18 september legden vertegenwoordigers van de RAPWI op Java de eerste contacten met hulpverleningsgroepen in Bandung en Semarang. Toen bleek pas dat de grote interneringskampen zich in Midden-Java bevonden. Aanvankelijk had men gedacht die aan te treffen in Surabaja. Dat alle geïnterneerde vrouwen en kinderen in Oost-Java in de loop van 1944 door de Japanners waren overgebracht naar kampen in Midden-Java was niet bekend. Ook had men niet verwacht zoveel ellende aan te treffen in de kampen: zwaar ondervoede mensen, vele zieken en een in alle opzichten onhoudbare situatie. Ondanks de verschrikkelijke toestanden in de kampen bleef Asjes erbij dat de mensen daar moesten blijven tot adequate hulp geboden kon worden. Hij

vond het zeer gevaarlijk dat zij de kampen zouden verlaten, omdat zij geen geld en geen onderdak hadden.9

Net als in Batavia was in Bandung onmiddellijk na het bekend worden van de capitulatie een Werkcommissie Kampen opgericht. In Semarang vormde zich op 2 september het comité-Lief-heid uit vertegenwoordigers van alle kampen in Midden-Java.

In overleg met alle betrokken hulpverleners werden de hulpverleningsactiviteiten door Asjes zoveel mogelijk gecoördineerd in de nieuwe RAPWI-Midden-Java-organisatie.10 De eerste hulpverlening aan de geïnterneerden in de steden kwam spoedig opgang. Voedsel en medicamenten konden vrijwel direct worden verstrekt. Naast het coördineren van de hulpverlening beval Asjes de lokale Japanse commandanten de RAPWI alle medewerking te verlenen, waar het de voedselvoorziening en de bewaking van de kampen betrof. De verstrekking van voedsel aan de kampen behoorde tot het werk van de RAPWI, maar voor de grote vrouwenkampen buiten de steden in Ambarawa en Banjoebiroe kon de RAPWI dit door de slechte wegen en het gebrek aan transportmiddelen moeilijk realiseren. Asjes zag zich gedwongen dit met de Japanners te regelen, omdat er verder geen enkele geallieerde organisatie was die dit over zou kunnen nemen. De Japanners kregen opdracht om in alle kampen voor een voedselvoorraad van minstens een maand te zorgen.11

Ook van de interneringslokaties op Sumatra was men niet goed op de hoogte. Men was ervan uitgegaan dat de geïnterneerden geconcentreerd zouden zijn in Medan. Eenmaal ter plekke kwamen de gedropte contactteams erachter dat de geïnterneerden al ruim een jaar bijeen waren gebracht in een aantal kampen in de omgeving van Rantau Prapat. In Pakan Baru troffen de contactteams onverwacht veel krijgsgevangenen aan, terwijl zich in de omgeving van Padang zowel Nederlandse krij gsgevangenen als burgergeïnterneerden bevonden. Nog voor de RAPWI-teams waren gearriveerd, waren de contactteams er al in geslaagd alle Engelse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen naar Singapore te evacueren. Ook een groep van 400 zieke Nederlanders werd naar Singapore overgebracht.12 Op 23 september waren alle niet-Nederlandse geïnterneerden, op de zeer ernstig zieken na die niet vervoerd mochten worden, geëvacueerd uit Sumatra. De eerste RAPWI-teams, die begin september in Sumatra aankwamen, begonnen direct met de ontruiming van de kampen en het overbrengen van de Nederlandse geïnterneerden naar opvangcentra in de drie grote steden op het eiland. De ex-geïnter-neerden werden verdeeld over Medan (9500), Padang (1500) en Palembang (2000) en daar in opvangkampen ondergebracht.13

Tegen midden september kwamen de politieke ontwikkelingen op Java in een stroomversnelling. Van verzet van Japanse zijde was nauwelijks sprake, maar het Indonesische verzet tegen de terugkeer van de Nederlanders nam hand over hand toe. De Japanners droegen in september de openbare diensten over aan de Indonesiërs. En daar bleef het niet bij. In afwijking van de

geallieerde orders lieten de Japanners ook de handhaving van de orde over aan de Indonesische politie. Het grootste deel van de Japanse troepen trok zich vervolgens uit de steden terug in het binnenland, waar zij zich opsloten in door henzelf ingerichte interneringskampen. Alleen kleine eenheden Japanse militaire politie bleven achter voor de bewaking van de kampen.14 Dit bracht met zich mee dat de RAPWI om de hulpverlening aan de ex-geïn-terneerden voort te kunnen zetten, steeds vaker moest onderhandelen met de Indonesiërs, iets wat volstrekt buiten de taakstelling van deze organisatie viel.

In verband met de politieke situatie op Java besloot de Britse generaal Mountbatten niet heel Java en Sumatra te bezetten, maar zich te beperken tot enkele sleutelgebieden: Batavia en Surabaja op Java en Medan, Padang en Palembang op Sumatra. Verder wilde hij zich concentreren op de opvang en evacuatie van de ex-geïnterneerden en op de ontwapening en repatriëring van de Japanners.15

Deze bijstelling van het Britse beleid betekende voor de RAPWI dat de ex-geïnterneerden alleen opgevangen konden worden in de sleutelgebieden. Van evacuatie naar herstellingsoorden in de bergen op Java en Sumatra, zoals aanvankelijk de bedoeling was geweest, kon geen sprake meer zijn. Op 29 september landden de eerste Engelse troepen in Batavia. Drie dagen daarna vond een gewelddadige uitbarsting in Surabaja plaats, waarbij de Indonesiërs het grootste deel van de Japanse troepen wisten te ontwapenen. Vervolgens namen zij het bestuur van de stad en het handhaven van de orde van de Japanners over. Na 2 oktober droeg de RAPWI de algehele zorg voor de ex-geïnterneerden in de stad over aan het Internationale Rode Kruis.16 De Indonesiërs weigerden langer met de RAPWI, waar veel Nederlanders werkten, samen te werken.

Het bericht dat de Japanners in Surabaja ontwapend waren was al spoedig elders op het eiland bekend. Ook de Japanse troepen in Midden-Java, behalve die in Semarang, gaven in de loop van oktober hun wapens over aan de Indonesiërs. De bescherming, bewaking en evacuatie van de duizenden geïnterneerden die nog steeds in de kampen zaten, kwam hierdoor direct in gevaar. In Bandung probeerden militante Indonesische groepen eveneens de Japanners te dwingen hun wapens over te geven.17 Dit werd door het ingrijpen van de plaatselijke Japanse commandant voorkomen. Deze wist met zijn manschappen de Indonesiërs terug te dringen tot aan de rand van de stad en de orde te herstellen.

In deze crisissituatie, waarin de veiligheid van de mensen in en buiten de kampen niet meer gegarandeerd kon worden, voerden Asjes en Dewar met toestemming van de commandant van de geallieerde strijdkrachten op Java overleg met Sukarno over de RAPWI. Tijdens de besprekingen zegde Sukarno de RAPWI alle medewerking toe. Er werd onder meer afgesproken dat waar nodig een Indonesische verbindingsofficier zou worden aangesteld. Dit overleg had tot gevolg dat er in Batavia een vorm van

samenwerking tot stand kwam tussen de RAPWI en de Indonesiërs, maar elders op Java lukte dat niet. Om verdachtmakingen over infiltratie van Nederlandse officieren in de RAPWI-organi-satie tegen te spreken, werd ook nog op 11 en 13 oktober via Radio Jakarta in het Engels, Nederlands en Maleis uiteengezet wat het doel van de RAPWI op Java was. Met kracht werd ontkend dat de RAPWI een schaduworganisatie van de door de Indonesiërs zo gehate NICA zou zijn.18

Het geweld op Java tegen de Nederlanders, dat midden oktober losbarstte, was echter niet meer te keren. In alle grote steden werden de Nederlandse mannen en jongens van huis gehaald en gevangengezet in een van de plaatselijke gevangenissen. Velen werden vervolgens overgebracht naar interneringskampen in door de Indonesiërs beheerst gebied, de zogenoemde extremistenkampen. Later interneerden de Indonesiërs ook vrouwen en kinderen in deze kampen. Voedselboycotten tegen de Nederlanders werden afgekondigd.19 Water en elektriciteit werden afgesloten en hierdoor dreigde vooral de situatie in de kampen, waar zich nog vele duizenden geïnterneerden bevonden, totaal onhoudbaar te worden. Overal braken straatgevechten uit. Voor de RAPWI was het bijna onmogelijk om haar werkzaamheden voort te zetten. De Indonesiërs weigerden nog langer met deze in hun ogen Nederlandse organisatie samen te werken. RAPWI-medewerkers werden dan ook niet ontzien, maar eveneens opgepakt en gevangengezet. Op 17 oktober waren alle RAPWI-verte-genwoordigers in Midden- en Oost-Java door de Indonesiërs opgesloten en waren alle verbindingen met de RAPWI-kantoren daar verbroken.20 In Semarang, waar zich nog meer dan 10.000 geïnterneerden in de kampen bevonden, ontbrandden zware gevechten tussen de Japanners en de zich in de stad verzamelende Indonesische strijdgroepen.

Dit was de reden dat op 19 oktober ook de stad Semarang door Britse troepen werd bezet. Zij moesten de rust en orde herstellen, de interneringskampen bewaken en de RAPWI-staf bevrijden. Op 17 oktober hadden de Britten de stad Bandung al bezet. In deze stad was de situatie onhoudbaar geworden en kon de bescherming van de 30.000 nog in de kampen verblijvende Nederlanders en de duizenden vluchtelingen in de stad niet meer gegarandeerd worden. Ook na de komst van de Britten bleef het onrustig in deze stad en de spanningen ontlaadden zich eind november. Complete veldslagen vonden er in de straten plaats. Dit leidde ten slotte op 29 november tot het instellen van een beschermd gebied in Noord-Bandung onder beheer van de Britten.21

Op 26 oktober landden de Britten ten slotte in Surabaja. Daar evacueerden zij zo snel mogelijk de Nederlandse vrouwen en kinderen die in de Darmo- en Goebeng-wijk waren ondergebracht naar het havengebied. Daar konden ze in ieder geval beschermd worden tegen de Indonesische terreur. Een transport vrouwen en kinderen uit de Goebeng-wijk werd op 28 oktober overvallen door Indonesische extremisten. Een aantal vrachtauto’s wist te ontkomen, maar de inzittenden van één vrachtauto werden allen op beestachtige wijze afgemaakt, evenals de hen

begeleidende Brits-Indische soldaten. Op 10 november begon de slag om Surabaja en pas eind november was de stad geheel bezet door de Britten. Meer dan 10.000 geïnterneerden waren toen in geallieerde handen; zij waren bijeengebracht in het havengebied in afwachting van evacuatie naar veiliger gebieden.22

Op Sumatra landden de Britten op 10 oktober. Bij de evacuatie van de ex-geïnterneerden uit de kampen in het binnenland naar de drie sleutelgebieden Medan, Padang en Palembang vond geen gewapende Indonesische tegenstand plaats. Wel waren overal sluipschutters actief. De evacuatie was eind november al voltooid; het kon zo snel gaan doordat meer dan op Java gebruik kon worden gemaakt van de hulp van de Japanners, die huizen opleverden en de voedselvoorziening verzorgden. Bovendien waren op Sumatra de Indonesische strijdgroepen minder militant dan op Java.23

De pogingen van de Nederlanders en de hulpverlenende organisaties om de Britse militaire leiding te overreden de door haar beschermde gebieden op Java en Sumatra uit te breiden, hebben weinig succes gehad. De Britse militaire autoriteiten achtten de beschikbare militaire middelen onvoldoende om een groter gebied afdoende te kunnen beschermen. In plaats van de sleutelgebieden uit te breiden besloten de Britten zoveel mogelijk geïnterneerden te evacueren naar opvangkampen buiten Java of indien mogelijk direct naar Nederland. Tevens besloot de Britse generaal Christison eind oktober de zo gehate NICA te vervangen door een geallieerde bestuursorganisatie, de Allied Military Administration Civil Affairs Branch (AMACAB). Deze organisatie zou onder meer belast worden met de distributie van goederen en het opzetten van welzijnsdiensten in de sleutelgebieden24, en zou op korte termijn de taken van de RAPWI over moeten nemen.

De vrijwillige evacuatie en repatriëring van de ex-geïnterneerden vanuit Java kwam door de politieke ontwikkelingen op het eiland slechts langzaam op gang. Het in oktober opgerichte Centraal Evacuatiebureau in Batavia kon weinig uitrichten door het gebrek aan scheepsruimte voor vervoer vanuit Java naar bestemmingen buiten Nederlands-Indië. Direct na de Japanse capitulatie was al scheepsruimte aangevraagd voor 20.000 personen die om medische redenen naar Nederland zouden moeten. De eerste evacuaties om medische redenen vanuit Batavia naar Australië en Nederland vonden begin oktober plaats. Al spoedig werd duidelijk dat veel meer ex-geïnterneerden naar het moederland overgebracht zouden moeten worden, omdat van opvang in herstellingsoorden op Java voorlopig geen sprake kon zijn. In november werd aanvullende scheepsruimte aangevraagd voor 50.000 evacués.25 Van deze vrijwillige evacuaties kwam in 1945 weinig terecht. Alle aandacht ging eerst uit naar de circa 10.000 bedreigde ex-geïnterneerden in Midden-Java, die geëvacueerd moesten worden naar de stad Semarang.

Foto pagina 21:

Dr. K. Lehman, chef medicus RAPWI, onderzoekt een meisje in het RAPWI-opvangcentrum in Bandung (foto: RIOD)

In Semarang werd met man en macht gewerkt aan het vergroten van de opvangcapaciteit. De RAPWI had in deze stad reeds

 

14.000 ex-geïnterneerden te verzorgen en uit de kampen in Mid-den-Java zouden daar nog eens 10.000 mensen bijkomen. Daarnaast werd de RAPWI geconfronteerd met grote groepen vluchtelingen uit Midden-Java die de stad binnenstroomden. Het aantal vluchtelingen werd op 70.000 geschat: Indo-europeanen (10.000), Chinezen (40.000) en ‘loyale’ Indonesiërs (20.000), voornamelijk Ambonezen, Menadonezen en Timorezen. Deze bedreigde bevolkingsgroepen, Inhabitants Friendly To Us (IF-TU) genoemd, vielen aanvankelijk niet onder de verantwoordelijkheid van de RAPWI maar onder het lokale Rode Kruis.26

De RAPWI in Batavia werd aangewezen als de centrale organisatie van waaruit verdere opvang en evacuatie van de ex-géin-temeerden uit Midden-Java zou worden geregeld. Langdurig overleg tussen het Britse militaire gezag en de Indonesische autoriteiten resulteerde in het vertrek van alle Indonesische strijdgroepen uit de stad op 19 november. Hierna kon de veiligheid van de ex-geïnterneerden beter gegarandeerd worden. Voor de opvang van ex-geïntemeerden buiten Batavia had de RAPWI op 1 november reeds een afdeling accommodatie in het leven geroepen, die verantwoordelij k was voor het schoonmaken en inrichten van nieuw toe te wijzen gebouwen, het inrichten van een polikliniek en het regelen van een busdienst langs al deze opvangcentra. De afdeling was ook belast met de distributie van levensmiddelen voor deze opvangcentra.

Niet eerder dan op 20 november slaagden de Britten erin de ex-geïnterneerden vanuit Magelang naar Ambarawa en Banjoe-biroe over te brengen. Direct daarna braken zware gevechten uit tussen militante Indonesische groepen en de lokale Britse troepen rond de kampen in Midden-Java. De kampen waren geheel van de buitenwereld afgesloten en konden alleen per vliegtuig bevoorraad worden. Ook de water- en elektriciteitsvoorzieningen werden afgesneden. Pas op 1 december hadden de Britten de situatie weer onder controle en kon de binnenlandse evacuatie van geïnterneerden uit Banjoebiroe en Ambarawa naar Semarang beginnen.27 Van 1 tot 13 december werden 9.400 ex-geïnter-neerden, waaronder 1.100 IFTU (Indo-europeanen, Ambonezen en Menadonezen) en 1.095 Chinezen, op last van het militaire gezag geëvacueerd uit Ambarawa en naar Semarang overgebracht.28

Gezien de dramatische ontwikkelingen in Midden-Java besloot het geallieerde hoofdkwartier eind november om het beleid opnieuw bij te stellen en veiligheidsevacuaties te gelasten. Alle ex-geïnterneerden uit Midden-Java dienden zo snel mogelijk via opvangcentra in Semarang naar West-Java of indien daar onvoldoende voorzieningen waren naar Brits-Indië, Ceylon, Australië of Nederland geëvacueerd te worden. Voorts werd besloten om de Britse militaire macht te concentreren op West-Java en Surabaja. Semarang zou zo spoedig mogelijk ontruimd moeten worden.29 Deze beveiligingsevacuaties in opdracht van de militaire autoriteiten leverden nogal eens problemen op, omdat de voorbereidingstijd zeer kort was.30 Tussen 5 en 28 december werden

14.307 ex-geïnterneerden geëvacueerd naar diverse bestemmingen: Batavia, Australië, Singapore, Ceylon, Bangkok en Nederland. Op 23 december besloot het Britse militaire gezag ook de Indo-europese IFTU de gelegenheid te geven te vertrekken uit Semarang. In totaal 2.806 Indo-europese IFTU werden naar Bangkok en Ceylon overgebracht, waar familieleden van deze vluchtelingen, meest KNIL-militairen, verbleven.31 Tot een grootscheepse evacuatie van de overige ex-geïnterneerden en IFTU uit Semarang kwam het verder niet. Om politieke en militaire redenen besloot Mountbatten rond de jaarwisseling alsnog van de militaire ontruiming van Semarang af te zien en werd de stad weer een beschermd gebied.32

Eind december had de RAPWI in Midden-Java nog vijftien kampen onder haar beheer en drie weeshuizen. Hoeveel ex-geïnterneerden eind december in Semarang nog wachtten op evacuatie is niet precies bekend. Volgens het rapport-Schouten33 waren er op 19 december nog 14.555 personen aanwezig in de kampen in Semarang en had de RAPWI daarbuiten nog de zorg voor

17.000 vluchtelingen. Na 4 januari 1946 vonden er geen beveili-gingsevacuaties meer plaats. Evacuatie naar elders vond toen alleen nog plaats op vrijwillige basis.

De felle strijd die in november in Surabaja ontbrandde tussen de Britse troepen en Indonesische strijdgroepen maakte ook bevei-ligingsevacuaties vanuit deze stad noodzakelijk. Op 11 november vertrok het eerste schip met evacués uit Surabaja richting Batavia. Vanaf die datum werden zoveel mogelijk personen naar Singapore geëvacueerd. Voor de opvang van de ex-geïnterneerden werd op 28 november 1945 een afdeling van het KDP onder RAPWI-vlag opgericht. Tot die datum was het Internationale Rode Kruis verantwoordelijk geweest voor de opvang van de ex-géïntemeer-den. In de loop van november werden uit Surabaja 5.499 ex-geïnterneerden, meest vrouwen en kinderen, geëvacueerd, waarvan 4.950 rechtstreeks naar Singapore en de overigen naar Batavia.34

In Bandung had men ook te kampen met een groot vluchtelingenprobleem. De Nederlanders die niet geïnterneerd waren geweest, voor het merendeel Indo-europeanen, konden geen beroep doen op RAPWI-steun en kwamen niet in aanmerking voor evacuatie uit onveilige gebieden. Evacuatie naar Australië was voor hen onmogelijk, omdat men daar geen niet-blanken toeliet.35 Het was juist deze groep die in toenemende mate getroffen werd door voedselboycotten en roof- en moordaanslagen. Op 22 november 1945 kreeg de RAPWI in Bandung toestemming ook de verzorging van deze IFTU ter hand te nemen. Bandung kreeg maar een klein evacuatiequotum op vrijwillige basis toegewezen. Er werd voorrang gegeven aan de evacuatie van Nederlanders uit Batavia, dat fungeerde als verzamelpunt van evacués uit Mid-den-Java. Vanuit Bandung werden in december in totaal maar 1.603 mensen geëvacueerd, naar onder meer Bangkok, Singapore, Balikpapan en Nederland.36 Begin januari 1946 zaten er in Bandung nog 33.229 personen in zes kampen, terwijl buiten de kampen 31.314 personen woonden die hulp nodig hadden.37

Wegens de veel ernstiger situatie in Java kwam Sumatra pas veel later aan de beurt voor vrijwillige evacuatie. De eerste groep Nederlanders, circa 1.400 personen, vertrok pas eind januari naar Nederland. Door gebrek aan transportmiddelen was er geen sprake geweest van evacuatie vanuit Sumatra naar Australië. Midden januari was het aantal ex-geïnterneerden en vluchtelingen in Medan opgelopen tot 14.000. Veel Ambonese en Menadonese KNIL-militairen en hun gezinnen waren naar Medan gevlucht, omdat zij daar de bescherming genoten van het Britse militaire gezag. In december werden op grond van militaire overwegingen 2.600 personen uit Padang naar Medan en Batavia overgebracht. Onder hen bevonden zich 2.000 IFTU die later, als de rust weergekeerd zou zijn, naar Sumatra zouden worden teruggebracht.38 Het aantal te verzorgen personen in deze stad liep toen terug tot 1.200. Vanaf eind februari werd een begin gemaakt met de evacuatie van vrouwen en kinderen naar Bangkok in het kader van de gezinshereniging. In Palembang bevonden zich eind februari 1946 nog 5.200 personen in de beschermde concessie, onder wie 3.200 Europeanen, 800 IFTU en 1.200 Javanen.39

De RAPWI was oorspronkelijk bedoeld als een organisatie die alleen de eerste opvang van de bevrijde ex-krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden zou verzorgen, maar gaandeweg ontwikkelde zij zich onder druk van de politieke omstandigheden tot een soort overheid. Door de desintegratie van de Japanse bestuursinstellingen en het ontbreken van enige vorm van geallieerd bestuur zag zij zich gedwongen met de lokale Indonesische autoriteiten te onderhandelen en zelf waar nodig bestuursorganen op te zetten. Dit gold met name voor de periode tussen 15 september, de komst van het eerste RAPWI-team op Java, en de komst van de Britse militaire bezettingsmacht eind september.

De RAPWI-organisatie nam in de eerste tijd van haar bestaan niet alleen wat taken betreft, maar ook in omvang toe. Wegens een aanvankelijk gebrek aan personeel moest de RAPWI in eerste instantie samenwerken met allerlei nationale en lokale hulpverleningsorganisaties, zoals het door de Nederlanders in Australië opgerichte KDP, de lokale Rode-Kruiscomités en comités van ex-geïnterneerden. Al deze organisaties opereerden onder de RAPWI-vlag. Op haar hoogtepunt had de RAPWI op Java meer dan 10.000 personen in dienst.

Na de komst van de Britse troepen op Java vielen de lokale teams van de RAPWI weliswaar direct onder het Britse militaire gezag, maar de overheidstaak die zij op zich genomen had werd nauwelijks teruggedrongen. De plaatselijke Britse commandanten hadden hun handen vol aan het handhaven van rust en orde en het waarborgen van de veiligheid van de duizenden geïnterneerden die nog in kampen verbleven.

Ondanks alle politieke en organisatorische problemen is de RAPWI-organisatie er ten koste van grote inspanningen toch in geslaagd op Java en Sumatra meer dan 220.000 oorlogsslachtoffers, zowel ex-geïntemeerden als vluchtelingen, IFTU, op te vangen en te verzorgen. Dacht men aan de vooravond van de capitulatie op Java met 27.000 krijgsgevangenen en 28.840 burger-genterneerden te maken te zullen hebben die direct hulp en verzorging behoefden, midden december bleek het aantal door de RAPWI te verzorgen personen op Java te zijn opgelopen tot meer dan 200.000:68.200 personen die nog in de kampen verbleven en meer dan 130.000 vluchtelingen.40 Hetzelfde geldt voor Sumatra, waar men 7.700 krijgsgevangenen en 1.700 burgergeïn-terneerden dacht aan te treffen, terwijl eind januari het aantal personen dat voor hun verzorging afhankelijk was van de RAPWI 19.200 bedroeg. Ook hier nam het aantal te verzorgen personen voortdurend toe door de IFTU die naar de door de Britten beschermde gebieden vluchtten.41

Op 24 januari 1946 werd de RAPWI op Java officieel opgeheven door de Britse Brigadier Maclaine. Vanaf die datum vielen alle hulpverlenende diensten van de RAPWI onder de AMACAB. De overheveling van taken van RAPWI naar AMACAB vond echter zeer geleidelijk plaats en om politieke redenen werd de naam RAPWI ook nog enige tijd gehanteerd. Midden april waren alle RAPWI-diensten op Java en Sumatra opgenomen in de AMACAB en was de liquidatie van de RAPWI een feit. Duizenden Nederlanders zaten toen nog in de opvangkampen, wachtend op gezinshereniging en evacuatie naar het moederland.

Noten

1.    Redt hen...zij VERGAAN. Noodkreet uit Indië. (Waarschijnlijk uitgegeven door de Stichting Indië in Nood). RIOD.IC, 080150.

2.    Zie verslag Hoofd Indische Rode Kruis aan directeur Justitie, 14-5-1945. Collectie Nederlands-Indië 45-50,010/4. De in dit verslag genoemde aantallen geïnterneerden zijn schattingen. In de periode vlak voor en na de capitulatie van Japan gaven zowel de geallieerden als de hulpverlenende organisaties aantallen geïnterneerden op die in het geheel niet met elkaar overeenkwamen. Dr. HJ. van Mook stelde tijdens zijn gesprek met de Enquêtecommissie in 1949 dat men eigenlijk niets wist over de plaatsen van internering en het lot der geïnterneerden. Enquêtecommissie, VXIIc-II, 408.

3.    R. Singh, Post-war Occupation Forces: Japan and South-East Asia. In: B. Prasad (ed.), Official History of the Indian Armed Forces in the Second World War 1939-45 (India and Pakistan, 1958), 176-179.

4.    In de loop van september landden er in totaal vier contactteams op Java: twee in Batavia, een in Magelang en een in Surabaya. Meer informatie over deze teams wordt gegeven in: A Report on RAPWI in Java, Public Record Office (PRO), WO 203, 5960.

5.    RIOD.IC, 081820.

6.    Een belangrijke rol bij de eerste hulpverlening aan de geïnterneerden speelde majoor G.F. Jacobs, een Zuidafrikaan, die al enkele dagen voor de capitulatie van Japan clandestien gedropt was op Sumatra. Zie voor een uitgebreid verslag van zijn ervaringen en werkzaamheden: G.F. Jacobs, Wedloop met de moesson. Franeker: Wever, 1982 (cop. 1965).

7.    Zie onder meer: Overzicht der werkzaamheden van KDP en RAPWI over de periode september 1945 tot 1 maart 1946. RIOD.IC, 025383 en RAPWI Geschiedkundig overzicht.

8.    Het totaal aantal vrijgelaten Indo-Europeanen wordt geschat op 3500. Op welke datum de Indo-europese geïnterneerden de kampen mochten verlaten is niet duidelijk. Dit hing af van de lokale Japanse commandanten die verantwoordelijk waren voor de kampen. De data 22,25 en 30 augustus worden genoemd. Zie onder meer RAPWI Geschiedkundig overzicht, 132.

9.    Enquêtecommissie, VIII-II, interview met Ir. Dirk Lucas Asjes,

17 november 1953,1407-1414.

10.    Report on RAPWI Mid-Java activities, 18-2-1946. RIOD.IC, 055795.

11.    Enquêtecommissie, VIIIc-II, interview met Ir. Dirk Lucas Asjes,

17 november 1953,1407-1414.

12.    RAPWI Geschiedkundig overzicht, 140-148.

13.    Ibidem.

14.    W.GJ. Remmelink, The Emergence of the New Situation: The Japanese Army on Java after the Surrender, Militaire Spectator,

147 (1978) 49-66.

15.    Zie voor meer informatie over de achtergronden van het besluit van Mountbatten: P.H.M. Groen, Patience and Bluff. De bevrijding van de Nederlandse burgergenterneerden op Midden-Java (augustus-de-cember 1945). In: Mededelingen van de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, 8 (1985) en Donnison, British Administration in the Far East 1943-1946,422-426.

16.    RAPWI Geschiedkundig overzicht, 121.

17.    Zie voor een goed gedocumenteerd overzicht van de gebeurtenissen in Bandung tijdens de Bersiapperiode: M.C. van Delden, Bersiap in Bandoeng. Een onderzoek naar geweld in de periode van 17 augustus 1945 tot 24 maart 1946 (Kockengen 1989).

18.    A Report on RAPWI in Java, January - November 1946.

19.    Zie voor het ontstaan van deze extremistenkampen en de evacuatie van de geïnterneerden uit deze kampen: M.C. van Delden-Verhoe-ven, Operatie POPDA. De afvoer van het Japanse leger van Java en Madura en de evacuatie van Nederlandse geïnterneerden uit de Indonesische interneringskampen 1946-1947, Oorlogsdocumentatie ‘40-’45. Vierde Jaarboek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (1993) 37-64.

20.    RAPWI Geschiedkundig overzicht, 22.

21.    Zie M.C. van Delden, Bersiap in Bandoeng.

22.    Enquêtecommissie, VlIIab, 605-606.

23.    Overzicht werkzaamheden KDP en RAPWI over de periode september 1945 - maart 1946.

24.    R. Singh, Post-war Occupation Forces, 227.

25.    Overzicht werkzaamheden van KDP en RAPWI over de periode september 1945 tot 1 maart 1946.

26.    Report on RAPWI Mid-Java Activities, 18-2-46.

27.    Meer gegevens over de strijd rond de kampen in Midden-Java in november 1945 zijn te vinden in: P.H.M. Groen, Patience and Bluff, 141-150.

28.    Report by Wing Commander T.S. Tull. RIOD.IC, 007414-007778.

29.    Zie voor meer informatie over dit ontruimingsvoorstel, het zogenoemde Plan B: P.M.H. Groen, Patience and bluff, 140.

30.    Overzicht werkzaamheden van KDP en RAPWI over de periode september 1945 tot 1 maart 1946.

31.    RAPWI Geschiedkundig Overzicht, 113-114.

32.    In het officiële Britse RAPWI-rapport over Java, A Report on RAPWI in Java, wordt 4 januari genoemd als de datum waarop het besluit van Mountbatten van kracht werd.

33.    RAPWI Geschiedkundig Overzicht, 56,116-117.

34.    A Report on RAPWI in Java.

35.    Nieuwsgier 147,6 februari 1946.

36.    Kampen in en rond Bandung, RAPWI-werk, R.B. Quack. RIOD.IC, 054943-054949.

37.    M.C. van Delden, Bersiap in Bandoeng, 162.

38.    Overzicht werkzaamheden van KDP en RAPWI over de periode september 1945 tot 1 maart 1946.

39.    RAPWI Geschiedkundig Overzicht, 140-148.

40.    Ibidem, 58.

41.    Ibidem, 140-148.

1

Dr. Elly Touwen-Bouwsma, antropologe, is hoofd van de Indische Afdeling van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.

Referentie: 
Elly Touwen-Bouwsma | 1996
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 13 | 1 | april | 14-27
Trefwoorden: 
Bersiap, interneringskampen, krijgsgevangenkampen, recovery of allied prisoners of war and internees