De mythe en de mens : Gerrit Jan Wolffensperger over zijn omgang met de oorlog van zijn ouders
Hoe kijken kinderen van verzetsstrijders terug op hun jeugd? Hebben zij last gehad van het verleden van hun ouders? Of hebben ze er positieve inspiratie aan ontleend? Impact Magazine was nieuwsgierig naar hun ervaringen. En aan wie konden we het beter vragen dan aan Gerrit Jan Wolffensperger, kind van Gerrit Jan van der Veen (1902-1944), die juist de afgelopen tijd in het verzetsverleden van zijn vader is gedoken?
de oorlog te maken willen hebben. ‘Er wordt een documentaire gemaakt over mijn vader. Het idee is (ik krijg het nauwelijks uit mijn mond): zoon zoekt vader. Ik heb er zeventig jaar nooit over willen praten en nu komt het met een enorme klap op mij af allemaal.’
Het is een zomers hete dag in april. Wolffensperger ontvangt in zijn moderne en lichte appartement in het centrum van Amsterdam. Hij is een zoon van de legendarische verzetsstrijder Gerrit Jan van der Veen, die in juni 1944 werd gefusilleerd na de overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Gerrit Jan Wolffensperger werd in augustus van dat jaar geboren en heeft zijn vader dus nooit gekend. Hij werd na de oorlog opgevoed door zijn moeder en door zijn grootouders, die nota bene in de Gerrit van der Veenstraat woonden.
Wolffensperger legt de ingewikkelde familieverhoudingen uit. Zijn vader was getrouwd met Louise van der Veen en kreeg in de oorlogsjaren een kind met Guusje 18 Rübsaam met wie hij sinds 1936 een relatie had. Zij is dus de moeder van Wolffensperger. Rübsaam zat in de verzetsgroep van Van der Veen. Juist wegens die buitenechtelijke relatie hing er daarna een stilzwijgend taboe over zijn vader. ‘Ik kreeg de expliciete opdracht om niet van de daken te schreeuwen wie mijn vader was.’
De relatie met de vrouw van Van der Veen was direct na de oorlog beschadigd. ‘In juni 1945 werd de Euterpestraat omgedoopt in de Gerrit van der Veenstraat. En bij de onthulling van het naambord mocht mijn moeder niet aanwezig zijn omdat Louise van der Veen dat niet wilde. Er is een foto van de onthulling met Louise en de twee kinderen van Van der Veen. Mijn moeder staat er niet bij.’ Wolffensperger benadrukt dat er later toch goed contact is ontstaan. ‘Ik vind het zo mooi dat het na de oorlog wel allemaal goed gekomen is, zelfs die twee vrouwen hebben met elkaar gesproken en elkaar omarmd.’
In 1953 trouwt Guusje Rübsaam met Willem Wolffensperger. Hij had in de oorlog ook in het verzet gezeten. Wolffensperger werd de tweede vader van Gerrit Jan en gaf hem zijn achternaam. Gerrit Jan Wolfensperger benadrukt dat Wolffensperger voor hem zijn vader was. ‘Ik ben zeer veel van hem gaan houden.’
We maken een ronde langs de hoofdrolspelers van zijn eerste levensjaren, inclusief Gerrit Jan zelf. Hoe gingen zij om met de oorlog?
Wanneer wist u van het verzetsverleden van uw beide ouders?
‘In de eerste jaren van mijn leven heeft mijn moeder me dat wel verteld, zij het zeer summier. Mijn moeder had een behoorlijke klap opgelopen van het feit dat haar grote liefde in de oorlog was geëxecuteerd. Ze was waanzinnig verliefd op hem geweest. Ze heeft er daarom niet veel over verteld en ik heb er ook niet veel over gevraagd. Mijn moeder stortte zich volledig op haar werk, en werd een gerespecteerd psychoanalytica’.
Maar later is uw moeder wel gaan praten?
‘Toen ze tachtig werd, begon ze mij uit zichzelf verhalen te vertellen over de oorlog. Ze ging praten omdat ze oud was en ik was de enige die ze nog had. Bij oude mensen vallen oude belemmeringen weg. Mijn moeder begon over die oorlog te vertellen en ik ergerde mij: dat hadden we toch niet afgesproken? Daar zouden we het toch niet over hebben? Ik voelde een soort weerstand om het allemaal in mij op te nemen, een boosheid van: daar begin je nu over. De aanleiding op dat moment was de aanvraag voor de Yad Vashem onderscheiding (2003, MJV) voor mijn vader. Mijn moeder was de belangrijkste gesprekspartner van het NIOD dat het rapport moest maken voor Israël. Mijn moeder vond dat prachtig.’
Wat betekende het verzet voor uw moeder?
‘Ik heb heel lang een tekening van Peter van Straaten bewaard, een tafel met allemaal mensen eromheen. Een jongetje kijkt door de deur naar binnen en die mensen zitten allemaal te schateren van het lachen. En dat jongetje zegt: ‘O het gaat zeker weer over de oorlog hè?’. Na de oorlog was mijn moeder omringd door een aantal vrienden uit het verzet: mensen als Herman Sandberg, Geert Lubberhuizen, Kees Rübsaam, en beeldhouwer Fred Carasso. Na afloop van de oorlog gingen de gesprekken tussen die mensen toch min of meer over terugkijken op een hoogtepunt in hun leven. Dat was dus ook iets positiefs.’
Was er contact met de kinderen en vrouw van uw vader?
‘Toen ik 15 was heeft mijn halfzusje Gerda van een kennis gehoord dat ze een halfbroertje had. De kinderen van mijn vader hebben dat nooit van hun moeder gehoord. Dat geeft iets aan over de verhoudingen toen. Bij hen speelde ook, en dat speelde bij mij veel minder, boosheid. Toen mijn vader daadwerkelijk verzetsdaden ging plegen moesten zijn kinderen onderduiken met hun moeder en hij heeft ze toen eigenlijk nooit meer gezien. Hij is af en toe in vermomming langs ze gelopen om te kijken hoe het met zijn kinderen ging, maar die kinderen hebben het gevoel gehad dat hij hen aan het begin van de oorlog in de steek gelaten heeft. Je kunt bij hen meer de boosheid terugvinden. Die boosheid heb ik niet
Waarom heeft u de oorlog gemeden in uw leven?
‘De eerste tien jaar mocht ik expliciet niet pochen over mijn vader. Die tien jaar van mijn leven waren eenzaam, een zwart gat: een moeder die alleen maar werkte, mijn grootmoeder die mij opvoedde in de Gerrit van der Veenstraat en zwijgzaamheid over de oorlog. Het is niet zo dat er een expliciet verbod was om er over te praten; een taboe in de gezinssfeer zit onderhuids. Ik ben pas begonnen te leven toen ik op het Montessorilyceum kwam. Mijn moeder was getrouwd, er was een nieuw gezin, kinderen, en op het Montessorilyceum bloeide ik op.
Daarnaast was het nieuwe huwelijk van mijn moeder een reden om niet voortdurend stil te staan bij de oorlog. Ik kan mij niet herinneren dat er tussen mijn vader en mijn moeder ooit over de oorlog is gesproken. Ten derde, voor mij gold dat ik zelf mijn leven wilde leiden. Ik heb een mooi leven gehad, ik heb ambities gehad, ik kreeg op een gegeven moment nationale bekendheid, ik wilde het zelf doen en als de pest mijden om geafficheerd te worden als de zoon van mijn vader. En er is een vierde factor: heel langzamerhand merk ik bij mezelf dat er ook wel iets van boosheid was. Die boosheid hield bij mij in dat je geconfronteerd wordt met een mythische figuur terwijl ik de man nooit gekend heb, nooit op zijn schoot gezeten heb. Ik heb nooit in het atelier of de kleibak mogen spelen. Ik heb niéts van mijn vader, nog geen broekriem.’
Bent u nu bezig met een innerlijke zoektocht?
‘Dat is de moeilijkste vraag die je mij kunt stellen. Het is in ieder geval meer een stuk van mijn leven geworden. Ik kan mij nu duidelijker identificeren met het leven van mijn eerste vader. Als iemand tegen mij zegt: je vader, moet ik even denken; heeft ie het over vader één of vader twee? Dat was vroeger niet zo. Willem Wolffensperger was mijn vader. In hoeverre het mij emotioneel heeft geraakt, daar ben ik nog niet helemaal uit. Ben ik dichterbij hem gekomen? Ja, ik weet veel meer, maar ik ben er nog wat verward over. Het is wonderlijk dat je je bijna zeventig jaar van je leven nooit hebt willen bezighouden met waar je vandaan komt. Zo rigoureus dat je nog nooit een boek over je vader hebt gelezen. Nu verschuift dat. Het is simpelweg dat de redenen om het van mij af te houden, beginnen af te brokkelen. Ik ben ook een oude man, ik heb geen nationale bekendheid meer. En de filmmakers kwamen bij mij met het idee: er is over jouw vader nog nooit een fatsoenlijke documentaire gemaakt. Daar was ik het mee eens, die ingang was voor mij het kantelpunt. En mijn weerstanden waren geleidelijk aan verdampt.
Hoe denkt u nu over uw vader?
‘Met ongelooflijke spijt. Dat ik de man nooit zelf heb gekend. Ik ben opgegroeid met een mythe en ik had zo graag een mens willen zien.’
Heeft u rituelen bij het herdenken van uw vader?
‘Als je de zaak van je afhoudt, heb je zulke rituelen natuurlijk niet. Het enige wat ik mij kan voorstellen: ik ben een aantal keer op de Eerebegraafplaats Bloemendaal geweest. Als ik daar dan sta bij het graf van mijn vader en de vijf anderen uit zijn groep, dan krijg ik een brok in mijn keel. Ik kan in de documentaire over mijn vader op een paar punten mijn emotie ook niet verbergen. Ik ben een geroutineerd spreker maar er zijn een paar punten waar mijn stem breekt, onder andere als ik vertel hoe mijn vader gefusilleerd werd. Hij had een dwarslaesie in zijn rug en werd met een brancard naar de Kennemerduinen gebracht en zei toen: "ik wil sterven als een man, staande". En toen is hij tussen twee kameraden in gefusilleerd. Het lukt me nu ook niet het te vertellen zonder emotioneel te worden. Door zo’n emotie kom je er wat dichterbij.
Er schiet mij nog iets te binnen. De eerste jaren werd er niet over mijn vader gepraat, maar toen ik een jaar of drie, vier was heeft mijn moeder mij een foto van mijn vader gegeven en daarbij voor mij een zilveren lijstje gekocht. En vanaf mijn vierde jaar heeft die foto altijd op mijn bureau gestaan. Dit hier is hetzelfde lijstje, dezelfde foto. Dat relativeert een beetje dat er nooit over is gepraat. Ze wilde dat ik wist: dat is je vader.’
In: Impact magazine: over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen, ISSN 2543-2591 | [2] | 2 | juli | 17-19
https://oorlog.arq.org/over-ons/ons-tijdschrift