"Veel meer dan ik zocht, vond ik in Vegesack”

Veertien dagen naar Duitsland. Veertien dagen alleen naar een land waar ik rot herinneringen aan heb. Waar begin je aan. Duitsland!; ik heb er een haatliefde verhouding mee opgebouwd. Ik ging naar Vegesack - een stadsdeel in de stadstaat Bremen

- waar ik in de oorlog bijna 2 1/2 jaar als slaaf heb gewerkt. Ik ging terug in de hoop iets te vinden van 'toen'; al wist ik bij voorbaat dat dit vergeefs zou zijn. Dat 'iets terugvinden' zou alleen bestaan uit de vage herkenning van het stratenplan van Vegesack, de lege plek waar de kantine en het Lager hebben gestaan, de scheepswerf de Bremer-Vulkan met de Hochbunker waar ik zoveel bange uren heb doorgebracht, de Wezer die al eeuwenlang alles naar zee draagt wat haar wordt aangeboden. Bekenden zou ik niet ontmoeten. Ze waren geen vrienden van me geweest, de Duitsers; ze zouden het niet worden ook. Met terugvinden bedoel ik, de zeurende angst en pijn die altijd om me heen is, ter plaatse ondergaan, in de hoop een ant

woord te krijgen op de vraag waarom de verschrikkingen van toen nog altijd rondspoken in mijn kóp. Ik wilde mijn herinneringen toetsen aan het heden, proberen te onderzoeken wat er allemaal met mij is gebeurd in Duitsland. Het liefst zou ik in mijn oude huid gekropen zijn om rond te dwalen in de hel van toen. Iemand noemde dat heimwee. Heimwee:    ja, zeker naar een

strafkamp als Parge - een buitenkommando van Neuengamme - waar ik na een paar maanden uitgemergeld tot op het bot vandaan kwam.

Ik ging ook naar Vegesack om er kontakt op te nemen met de 'Anti-faschistischer Arbeitskreis des Gustav-Heinemann-Bürgerhauses1 om over mijn ervaringen in Vegesack te praten en de gevolgen daarvan tot op de dag van vandaag. Dat was rr=»kkeli jker gedacht dan gedaan. Van dag tot dag stelde ik mijn voornemen uit. Tien dagen liep ik met een grote boog om het Bürgerhaus heen. Ik was aktief genoeg, daar niet van. Van vroeg tot laat was ik op de been, be-

zocht steden als Wilhelmshaven, Cuxhaven, Hamburg, Bremerhaven, waar ik tot de vreugdeloze ontdekking kwam dat bijna alles nieuw was daar. Niet veel ouder dan 40 jaar, zelfs de prachtige, herbouwde 'honderden-jaren-oude-gebouwen'.

Platgegooid, verwoest door vuur-stormen. Het deed me geen genoegen meer. Jarenlang heb ik gedacht:    eigen schuld, wel goed

ook, jullie hebben er om gevraagd. Nu keek ik naar de mensen om me heen en ik vroeg me af hoeveel er met dezelfde spanningen in hun lijf rondliepen als ik. Maar het was niet alles kommer en kwel. Genoten heb ik van een boottocht naar Worpswede door het moerasgebied tussen Wezer en Elbe. Snelle rivieren met hier en daar een oude, geteerde turf-schuit deinend op het water, uitgestrekte, ruige weiden met bos-sages hakhout, dorpjes aan de horizon. Het bijna ontbreken van boerderijen en vee verhoogde de eenzaamheid. En over dit alles dreven de woeste wolken van een slechte zomer. Vogels zag ik nauwelijks, alsof er niet gezongen mocht worden in dit wijde verlaten land.

Rond de eeuwwisseling woonde er in Worpswede een schilderskolonie. Kunstenaars als Otto Moder-sohn, Paula Becker-Modersohn, Carl Vinnen en Heinrich Vogeler wisten dit stille, mistige land bijna tastbaar uit te beelden.

Ik was op de vlucht, begreep ik. Angst en onzekerheid weerhielden me kontakt op te nemen met het G-H-Bhaus. Ik zou daar aan Duitsers moeten vertellen hoe mensonterend hun volk, misschien zelfs hun ouders, mij in de oorlog hadden behandeld. Erover praten met gelijkgezinden was al niet makkelijk.

Op 11 augustus meldde ik me in het G-H-Bhaus. Melden!, zo voelde ik het, iets doen met tegenzin. Gerd Meyer was aanwezig. Hij maakte een afspraak met me voor de avond van de volgende dag. Ik wist niet hoe feestelijk die avond zou worden.

Die middag benutte ik voor het maken van een fietstocht naar Bremen in de hoop de vluchtweg terug te vinden die ik gegaan was in april 1945. Bremen zou al door de Engelsen bezet zijn, maar ik kon met een paar vrienden de dag niet afwachten dat ook Vegesack van de nazi's gezuiverd zou zijn. Toen staken we bij nacht en ontij de Wezer over in een gestolen roeiboot. Nu voer ik naar de andere Wezeroever met een moderne veerboot. De pontbaas tegen wie ik zei dat ik uit Holland kwam keek verbaasd. "Helemaal op de fiets?!" Ik liet het maar zo. De fietstocht werd een teleurstelling. De vluchtweg bestond alleen nog in mijn herinnering. Een tweede rivierdijk, aangelegd na de stormramp van 1962, en nieuwe fabrieken langs de rivier hadden het smalle voetpad over de oude dijk weggevaagd. Ondanks het aardige ritje door dorpjes als Deichhausen en Tekkelenburg was ik kwaad; ik had niet gevonden wat ik zocht.

's Avonds trof ik in het Bhaus niet alleen Gerd Meyer, maar ook 40 Italianen en veel trouwe bezoekers van het huis. De 40 Italianen waren in Vegesack om deel te nemen aan een 14-daags antifascistisch 1Workcamp'. Ze kwamen uit Marzabotto, een plaats bij Bologna. In de herfst van 1944 maakten SS-moordenaars het dorp met de grond gelijk. 1830 mensen, vooral kinderen, vrouwen en ouden van dagen, werden op beestachtige wijze afgeslacht. Bremen doet veel op het gebied van uitwisseling met Europese jeugd. Zo bezochten 50 Duitse jongeren van 5

- 20 in juli 1986 Marzabotto. De groep Italianen in Vegesack was nogal gevarieerd. De jongste bezoeker was 7 jaar, de oudste, een partizaan, 78 jaar.

Het werd een feestelijke avond met gezang, toespraken en heel veel applaus. Wederwaardigheden werden verteld, herinneringen opgehaald. Men liet niet af op te roepen om te vechten voor de vrede en niet te verzaken in de strijd tegen het fascisme.

Aan de vooravond had ik een gesprek gehad met John Gerardu, een Nederlander uit Limburg die in dienst is van de stad Bremen. Vanuit dit Bhaus organiseert hij onder meer uitwisseling van Europese jeugd. Ik vertelde John over de moeite die ik had gehad om kontakt op te nemen met Gerd Meyer. Hij begreep me. Hij kende de angst en onzekerheid van Duitsers die in nazi-kampen gezeten hadden. Toen ik tegen middernacht afscheid van hem nam vroeg hij me of ik het niet hoopvol vond kennis gemaakt te hebben met 'andere Duitsers', Duitsers die werken aan de vrede en niet bereid zijn over de wandaden van het Hitler-regime te zwijgen.

Donderdagmorgen had ik een uitvoerig gesprek met Gerd Meyer. Ik vertelde hem over de levensomstandigheden in het Lager van de Bremer-Vulkan, het werk op de werf en deed verslag over het gruwelijk bestaan in het Arbeits-Erziehungslager Farge waar mensen gereduceerd werden tot kortstondig gebruik. We kunnen geen feiten genoeg verzamelen, zei Gerd Meyer. Hij vertelde dat men nog altijd bezig is met onderzoek naar de nazi-misdaden in Noord-Duitsland en naar de omstandigheden van de arbeiders van de zogenaamde Arbeitseinsatz. Hij gaf me

de pas uitgekomen dokumentatie 'Wir wussten, dass die Schwachen im Recht waren und der Starke dort im ünrecht war'. (Hier kom ik in de loop van dit verslag op terug.) Verder kreeg ik een dokumentatie 1 Dem Ungekannten Deserteur'. Deze onbekende deserteur, een gehelmde soldatenkop op een sokkel - niet veel hoger dan 1 meter - staat in het G-H-Bhaus. Het is een eerbetoon aan de 4000 deserteurs; of beter gezegd dienstweigeraars, die in de nazi-tijd zijn gefusilleerd. Het beeldje is een steen des aanstoots in de Bondsrepubliek. Het riep golven van protest op. Sommige Duitse CDU-jongeren noemden de dienstweigeraars van toen verraders en stelden hen mede verantwoordelijk voor de dood van frontsoldaten. Het beeld zou ook soldaten van nu aanzetten tot desertie. Het antwoord daarop is eenvoudig:    in de Bondsrepubliek

kan men gewoon dienstweigeren.

's Middags nam Gerd Meyer mij mee naar Blumenthal - een andere voorstad van Bremen - waar de 40 Italianen logeerden in een Ju-gendheim. In het programma van de uitwisseling zouden er ook nog 20 Tjechen uit Licidi komen. In het Jugendheim ben ik voor het eerst van mijn leven door Duitsers gastvrij ontvangen. We gebruikten er de maaltijd. Het eten was verrukkelijk: Hollandische goulasch, die later echter Polnische goulasch heette toen er een Poolse journaliste met een paar vertalers aanschoven. De goulasch wisselde van naam al naar gelang de landsaard van de persoon die aanschoof. Italienische goulasch was er niet. De Italianen waren niet thuis. Ze hadden een dag vrij te besteden.

De Poolse journaliste - ze werd bijgestaan door een vertaalster en de Ortsamtsleiter van Blumenthal Karl Lünenburg - was naar Bremen gekomen om ingelicht te worden over de uitwisseling van jeugd en over het werk van de Ve-gesacker Antifaschistischer Ar-beitskreis. De bedoeling was dat ze over haar bevindingen verslag zou doen in de Poolse pers. Nadat Gerd Meyer haar uitgebreid had verteld over doel en werk van het Bürgerhaus gingen we naar de Bahrsplate, een plaats aan de Wezer waar in de oorlog een paar barakken stonden, een buitenkommando van Neuengamme. Er is daar een gedenkteken in oprichting voor de slachtoffers van dit kamp. Vandaar vertrokken we naar de Valentin, de U-bootbunker in Farge waar in 1983 een gedenkteken is onthuld voor de duizenden mensen die bij de bouw van deze bunker zijn omgekomen. De Valentin is 426 meter lang, 100 meter breed, 25 meter hoog, en heeft een duikbassin van 12.50 meter diep. Wanden en dak zijn 4.50 tot 7 meter dik. In ruim 2 jaar tijd werd deze bunker uit de lichamen van duizenden slaven geslagen. Na de ondergang van nazi-Duitsland zijn ér rond de bouwplaats zesduizend slachtoffers opgegraven. Ze rusten op, het Osterholzer Friedhof in Bremen. Per dag zouden er in dé Valentin twee duikboten van stapel moeten lopen. Er heeft nooit één schip de bunker verlaten. Naast de bunker is een gedenkteken opgericht, blokken beton met daartussen de uitgemergelde lichamen van mensen, verpletterde armen en benen, een hoofd in doodsnood. De naam van het gedenkteken: 'Vernichtung durch Arbeit'. De leus van de SS was: Keiner soil das Lager lebend verlassen.

Een week eerder al was ik bij de bunker geweest om het gedenkteken te zien. Ik voelde geen honger, geen pijn, geen kou, geen vernedering; ik kon niet echt terug in mijn oude huid; maar alles werd één groot schrijnend verdriet dat in golven over me heenspoelde en me in tranen deed uitbarsten.

Een veldboeket bloemen, geplukt langs de Lagerstrasse, een weg die vanaf de bunker naar de Kampen liep, heb ik later aan de voet van het gedenkteken gelegd. Een klein eerbetoon.

Toen we weer in het Jugendheim kwamen waren de eerste Italianen al terug van hun vrije dag. Sommigen waren naar Groningen geweest. Anderen naar Neuengamme. Enkelen waren op zoek geweest naar een familielid. Een Italiaan had zijn vader gevonden. Hij stond in het Dodenboek van Neuengamme.

Er waren nu ook veel Duitsers in het Jugendheim, gemeenteleden van de Evangelisch-Lutherse kerk met hun predikant. Gerd Meyer stelde mij aan hem voor. Ik stond tegenover een kruising tussen een hippie en een woudloper. Zijn hoofd was gehuld in een woeste bos haar en een ruige baard. In de uitsparing daarvan keken een paar vrolijke ogen mij aan. Dit is onze Pfarrer, zei een vrouwelijk gemeentelid vol trots. Hoe vindt u hem? Eindelijk een dominee die er uitziet als een gewoon mens, dacht ik. Hij was geboren in Bentheim en sprak een duidelijk verstaanbaar grens-Duits; of is het grens-Nederlands? Toen ik hem in de loop van ons gesprek vroeg hoeveel pastorale eenheden zijn gemeente in Blumenthal heeft en ik aan de hand daarvan het kerkbezoek op 300 man/vrouw schatte, maakte zich uit zijn baard een bulderende lach los:    driehon

derd...!? Zestig! Maar hij voegde er trots aan toe: prachtige mensen allemaal, harde werkers voor de vrede en felle anti-fascisten. De avond werd een groot feest. Geroosterd vlees, rodé wijn, witte wijn, cognac , cappucino, cognac mèt cappucino, bier en steeds luidruchtiger gepraat. Er waren weer toespraken, vertalingen, handgeklap en partizanenliederen. Laat in de avond keerde ik terug in mijn pension in Vegesack. Ik vond het toch wel een aardig volk de Duitsers en dat kwam niet alleen door de wijn.

Nu moet ik nog iets zeggen over de dokumentatie die Gerd Meyer mij meegaf 'Wir wussten, dass die Schwachen im Recht waren und der Starke dort im Unrecht war'. Het boek beschrijft de 'evakuatie' van de koncentratiekampen bij de nadering van de geallieerde legers. De getuigen van de nazi-misdaden mochten niet in handen van de vijand vallen; ze moesten verdwijnen. En ze stierven; bij tienduizenden; langs besneeuwde wegen, in goederenwagons, doodgeknuppeld, verhongerd, bevroren. Het boek is een angstaanjagend verslag over lijden en sterven van weerloze mensen en de onmenselijke wreedheden van de SS en hun trawanten. In het kort wordt de ontruiming beschreven van de kampen Dachau, Plossenbürg, Sach-senhausen en Ravensbrück.

Veel aandacht is besteed aan het leegruimen van de vele buitenkommando's van Neuengamme in Noord-Duitsland. Farge was een verza-melkamp voor de ontruimde kampen in de wijde omtrek van Bremen.

Vanuit Farge gingen de uitgeputté gevangenen te voet naar Sandbos-tel bij Bremervörde waar ze ondergebracht werden in een voormalig Russisch krijgsgevangenenkamp. Maar Sandbostel was geen eindstation voor de levenden. De gevangenen werden per trein naar Neuengamme gebracht. Vandaar werd een deel van hen naar Lübeck gesleept, te voet! In Lübeck werden ze ingescheept op de Cap Acorna, de Thielbeck en de Athen. Bijna 3 dagen dreven de gevangenen zonder eten en drinken voor de kust. Op 3.5.1945 werden de schepen door de Luftwaffe gebombardeerd. De Thielbeck en de Athen zonken. Op de Cap Acorna brak brand uit. Slechts weinigen overleefden deze misdaad.

Begin april 1945 werd Farge geheel ontruimd. De laatste gevangenen gingen op mars naar Sandbostel. Velen kwamen daar nooit aan. Hun lichamen werden begraven langs de weg.

De dokumentatie die rijk is geïllustreerd met foto's, krantenknipsels en getuigenissen, is meer dan een beschrijving van de gruweldaden van het Nationaal Socialisme. Men heeft de route Farge - Sandbostel verheven tot monument en gedenkteken. Waar zoveel duizenden mensen in bitter lijden hun laatste voetstappen hebben gezet lopen nu Duitsers en hun buitenlandse gasten om de slachtoffers van toen te gedenken. Regelmatig zijn er 4-daagse wandeltochten van Farge naar Sandbostel. Schoolkinderen, soms in klasverband lopen delen van deze route. Onderweg worden de doden herdacht, bloemen gelegd en wordt er gesproken bij de gedenkplaatsen op de Bahrsplate, in Farge, Schwanewede, Beverstedt, Sandbostel en al die verdrietige plaatsen die daar tussen liggen. Meerdere gedenktekens zijn in oprichting. Zo wordt het verleden levend gehouden. De pers in Noord-Duitsland staat zeer positief tegenover deze wandeltochten en laat niet na er uitgebreid verslag van te doen. De tochten worden georganiseerd door het G-H-Bhaus.

De feiten over deze marsen naar de dood boven water te krijgen was niet eenvoudig. Het is een moeizaam speurwerk van jaren geweest. De mensen verborgen zich achter de gemakkelijke kreet: "We hebben niets gezien", "We hebben het niet geweten." Met niet aflatende druk werden mensen die langs de route Farge - Sandbostel woonden, geïnterviewd; tot ze gingen praten.

Ik geloof dat we de medewerkers van het G-H-Bhaus niet genoeg kunnen bedanken voor al het werk dat zij hebben verzet. Ze deden het in de overtuiging dat een volk niet oprecht kan leven als het zijn verleden, hoe gruwelijk ook, niet onder ogen durft te zien.

Voor belangstellenden:    de doku

mentatie 'Wir wussten dass die Schwachen im Recht waren un der Starke dort im ünrecht war' is aanwezig in de bibliotheek van het ICODO te Utrecht. Het is een uitgave van de Antifaschistischer Arbeitskreis des Gustav-Heine-mann-Bürgerhauses in Vegesack.

1

De heer Touber is tijdens de oorlog in het kader van de Arbeidsinzet tewerkgesteld in Duitsland en heeft enige maanden in het Arbeitser-ziehungslager Farge gezeten.

Reference: 
K.L. Touber | 1987
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 4 | 4 | december | 31-37