Herdenken: een ritueel waaraan niet gemorreld moet worden
Over twintig dagen is het weer zo ver. De klok op de Waalsdorpervlakte begint te luiden. Op de Dam staan de koningin, de burgemeester en de voorhoede van de Nederlandse hoogwaardigheidbekleders klaar om de kransen te leggen. De straatverlichting gaat aan. de twee minuten stilte van de nationale herdenking zijn begonnen.
Als er in stad. land en wereld en met mij niets onverwachts gebeurt, zal ik thuis met gemengde gevoelens voor het open raam staan. Luisteren naar de stilte in een grote stad. op een klaarlichte avond. De stilte stelt een mens in staat, zich op de gedachten van zijn keuze te concentreren. Misschien zal ik denken aan het bombardement op Rotterdam. 14 mei 1940. Naarmate ik ouder word. overkomt me dat steeds vaker. Misschien zal ik denken aan een willekeurige dag in de Hongerwinter toen in de steden van het Westen van september 1944 tot mei 1945 voortdurend uit een onwaarschijnlijke, vrijwel universele stilte heeft geheerst. De steden van deze tijd laten zich altijd horen. Ook in het holst van de nacht brengt de postmoderne stad nog een ver. diep grommen voort. Toen werd de stilte een enkele keer onderbroken door het geronk van de overvliegende bommenwerpers, het knallen van het afweergeschut. het motorlawaai van de schaarse voertuigen van de bezetter, het geluid van houten fietsbanden en het krijsen, snateren en tjilpen van de vogels.
Wij die uit eigen ervaring weten hoe het was. hoe en waar dan ook. toevallig, omdat we toen en daar zijn geboren, verdiepen ons één keer per jaar even collectief in wat we 'de oorlog’ noemen. Dat is de oorlog die geduurd heeft van 10 mei 1940 tot de dag in 1945 waarop we werden bevrijd. Die oorlog is ons uniek eigendom. Het is de tijd waarin het lot heeft beslist over wat we tot het belangrijkste van ons geheugen rekenen. En terwijl ik daar in mijn gedachten verdiept ben. rijden binnen die twee minuten een stuk of wat scooters en taxi's voorbij. Een paar mensen laten hun hond uit. en de fietsers fietsen verder.
Hier komen mijn gemengde gevoelens. Zal ik me nog verder verdiepen in mijn oorlogsjeugd? Of iets roepen naar deze profane passanten die de collectieve plechtigheid verstoren, en al doende mij uit mijn particuliere overpeinzing halen? Zal ik het risico willen lopen dat ze ouwe lui of iets van gelijke strekking gaan schreeuwen? Ik zal wel wijzer zijn. De stilte is voorbij, op de Dam klinkt het Wilhelmus en de toespraken beginnen. Er zijn veel offers gebracht, we zijn dankbaar voor de vrijheid. Het heden is op volle kracht weer terug.
In deze jaren verdwijnen de laatste veteranen die over de Eerste Wereldoorlog kunnen vertellen. Ze worden vertroeteld, vereerd, ze krijgen nog één keer de media op bezoek. Ze zijn levende evenementen geworden: televisieprogramma’s. Omstreeks 2030 zullen de laatste mensen die. zoals we zeggen, bewust het begin van de oorlog hebben meegemaakt, niet meer te raadplegen zijn. Nederlandse kinderen, in 1930 geboren, hebben toen ze een jaar of tien jaar waren, de Duitse soldaten zien verschijnen. Daarna vijf jaar oorlog, besloten door de Bevrijding. We nemen aan dat we hier te maken hebben met oplettende, verstandige mensen met een goed geheugen. Over een kwart eeuw breekt de toekomst aan waarin dit verleden voorgoed zal zwijgen.
Wat herdenken wij nu? Wij. de ouderen herdenken onze jeugd die door de oorlog is gestempeld. En degenen die nog ouder zijn. tussen de tachtig en de honderd: the best years of our lives, zoals het in die Amerikaanse film wordt genoemd. De absolute onherhaalbaarheid. Terwijl ik dit verhaal aan het schrijven was. schoot me. op dit punt aangekomen de film van Paul Verhoeven. Soldaat van Oranje te binnen. Gemaakt in 1979. naar het gelijknamige boek van Erik Hazelhoff Roelfsema met in de hoofdrol Rutger Hauer.
In dat jaar. op een vroege zondagmorgen moest ik in Den Haag zijn. Parkeerde ergens aan de Vijverberg, sloeg de hoek naar de Kneuterdijk om en zag aan een huis daar een geweldige hakenkruisvlag. terwijl een peloton Duitse soldaten natuurgetrouw in mijn richt ing marcheerde. Het was alsof ik een paar seconden in een tijdmachine zat. Waar was ik? Het bleek dat er opnamen voor de film werden gemaakt.
Roelfzema heeft zich in de oorlog buitengewoon dapper gedragen en alle gevaren getrotseerd, van het studentenverzet, als Engelandvaarder en als piloot van een Mosquito. Later werd hij voor de televisie geïnterviewd. Ja, zei hij. het kan raar klinken maar die oorlog was ook een verdomd leuke tijd.
Ziehier het raadsel. Wij herdenken de misdadigheid van de overval, gesneuvelden, vrienden die weggevoerd en vermoord zijn. willekeur en chaos, de Bevrijding. en ook: de jaren van onze jeugd, deze verdwenen wereld. Dat was mede de zin van het défilé in Wageningen voor prins Bernhard. Het is de ondertoon in iedere ontmoeting tussen mensen die zich veteranen van een oorlog mogen noemen. Van tijd tot tijd kom ik weer eens in Rotterdam, mijn geboortestad. Ik stap in de tram. als ik tijd heb loop ik er wat rond. Het is alsof ik een tochtje door mijn geheugen maak. door een stad die 65 jaar geleden is verdwenen en waarin ik nog blindelings de weg weet. Er waren toen een 650.000 Rotterdammers. Op 14 mei 1940 zijn 650.000 steden verwoest.
Maar behalve dit gemeenschappelijk, onbeschrijfelijk ingewikkeld complex van vijf jaar oorlog, dat voor ons bijna tastbaar gebleven verleden is gebleven, herdenken we -of beter: dénken we ook aan een abstractie. Dat is wat we het vaderland noemen. En misschien met zoveel woorden, of onbewust, de vrijheid en de democratie, als we tenminste niet een gezond wantrouwen tegen deze voor zoveel uitleg vatbare woorden hebben opgebouwd.
Ik blijf nog even bij mijn eigen generatie. De Bevrijding met haar eigen openbaringen. de grenzeloze opluchting die vrijheid heet. en die je alleen zuiver kunt proeven als de ogenblikkelijke tegenstelling tot de onvrijheid. Op het moment dat je degenen voor wie je vijf jaar bang was geweest, als verslagenen ziet wegmarcheren. Dan komen de feesten en de wansmakelijkheden. als het kaalknippen van de zogenaamde moffenmeiden, het schoppen en bespugen van arrestanten. Dat was allemaal betrekkelijk vlug voorbij. Zoals het in de eerste weken van de bezetting was gebeurd, zo werd in de zomer van 1945 het normale leven met bekwame spoed hervat. En toen werden we. als getuige of als actief deelnemer, gewaar hoe het land aan de andere kant van de wereld in een nieuwe oorlog verstrikt raakte. Deze oorlog noemen we de Indonesische kwestie. Vier jaar later werd die met onze van make-up voorziene nederlaag besloten. Acht jaar later kwam de nasleep in Nieuw Guinea.
Aan het begin van de jaren vijftig begon de wederopbouw goed op gang te komen, hoewel woningnood het volk bleef kwellen. En toen braken de jaren zestig aan. met
Het voorlopig oorlogsmonument in het Ter Pelkwijkpark te Zwolle, opgericht in 1946.
onze nationale culturele revolutie. Dat was de relativering van alle tradities. De oorlog is veruit de ingrijpendste gebeurtenis die zich sinds eeuwen aan Nederland heeft voltrokken. Maar de daardoor veroorzaakte breuk is pas halverwege de jaren vijftig en in het daarop volgende decennium zichtbaar geworden. De generaties die in de laatste jaren van het interbellum het land hadden bestuurd en de politiek geleid, zijn in 1945 teruggekeerd en hebben de restauratie tot stand gebracht. Dat is geen verwijt. Ze konden niet anders.
De oorlog heeft een breuk in de opvoeding veroorzaakt. Dat is pas tien jaar later duidelijk geworden, toen de vooroorlogse generaties definitief werden afgelost. Eén van de gevolgen was. dat de geschiedenis van de oorlogsjaren werd herzien, genuanceerd. Dat was niet alleen in Nederland het geval. Ook in België. Frankrijk en Amerika liet een dergelijke stroming van zich horen.
In Frankrijk veroorzaakte de film van Marcel Ophüls. Le chagrin et la pitié over Vichy Frankrijk een heftig debat. In de drie en een half uur durende documentaire vertellen zonder toegevoegd commentaar getuigen van zeer uiteenlopende signatuur hun verhaal: mensen uit het verzet, de collaboratie en gewone burgers die zo goed en zo kwaad als het ging zoveel mogelijk hun gewone leven probeerden te leiden. Naar dit voorbeeld hebben Hans Keiler, Hans Verhagen en ik voor de VPRO zo'n film gemaakt, nog langer. De titel is: Nederland 1938-1948. Vastberaden, maar soepel en met mate. Bondiger valt het niet samen te vatten.
De jaren zestig brachten ook een relativering van het herdenken en de vaderlandsliefde en een drastische herziening van het onderwijs. De Mammoetwet is van 1968. Je hoefde nog maar twee vreemde talen te leren, en niet meer te weten wie Bonifatius. Karei de Grote en Floris de Vijfde waren. Laat staan Jan van Schaffelaar en Jan van Speyk. Onder invloed van het voetbal en entertainment begon er een nieuw soort Nederlands te ontstaan, en in Den Haag ontwikkelde zich het politiek-Haags.
De begrippen vaderland en vaderlandsliefde waren nauwelijks nog aan de orde. behalve als er internationaal werd gevoetbald. Ruwweg de daarop volgende twintig jaar werd de combinatie van de moderne verzorgingsstaat en de samenleving van een nieuwe tolerantie, die van het gedogen op alle gebieden, geconsolideerd. Hadden we toen een grootste Nederlander aller rijden moeten kiezen, dan was het Johan Cruyff geworden.
Met de val van de Berlijnse Muur kwam het einde van de Koude Oorlog, en daarna zich het steeds sneller ontplooiende geloof in de maatschappij van de mondialisering en de vrije markt. Tegen het einde van de jaren negentig hebben we serieus gedacht dat in Nederland met het poldermodel de nieuwe Gouden Eeuw al praktisch was aangebroken. Voorbarige inzichten. Het poldermodel had zichzelf overschat, stagneerde. Van welke kant we het ook bekijken, de Nederlandse militairen hebben in Srebrenica niet gevochten als leeuwen. Als verzachtende omstandigheid kunnen we aanvoeren, dat heel Europa, zich verschansend achter gevarieerde smoezen acht jaar heeft toegekeken, terwijl ingeklemd tussen de vakantiegebieden in de Joegoslavische oorlogen tweehonderdduizend mensen werden vermoord. Tot de Amerikanen met
bombardementen van tienduizend meter hoogte er een eind aan maakten. Acht jaar Joegoslavië bevat voor het Westen niets om trots op te zijn.
Zoals we weten is op elf september 2002 alles veranderd, en vervolgens is Nederland met twee politieke moorden nog eens extra in de veranderingen betrokken geraakt. Het rauwe begin van weer een nieuwe tijd. Maar waardoor? Met welke gevolgen, voor wie? Over het antwoord op die vragen is een nationale discussie ontstaan die intussen ruim twee jaar duurt. Zoals het er nu uitziet. is het einde nog niet in zicht. En omdat het over de grote zaken van vrijheid, veiligheid en democratie gaat. is iedereen bereid, de hele vaderlandse geschiedenis erbij te halen. Je kunt er van vinden watje wilt. maar in tijden van politieke beroering, zoals deze. wordt het herdenken onherroepelijk meegepolitiseerd. Of zoals je het ook kunt zeggen, in de wijze van herdenken worden pogingen gedaan de geschiedenis naar eigen behoeften te interpreteren.
Hoe moeten we. na de restauratie, de oorlog in Indonesië, de jaren zestig, de twintig jaar van consolidering, hel oeverloos optimisme van de jaren negentig en de reeks van ontmaskeringen - hoe moeten we na zes decennia van heftige maar overwegend vreedzame beroering de oorlog en de Bevrijding herdenken? Hoe moeten we daaraan, zoals het tegenwoordig heet. zin geven? Is dat niet een onmogelijke eis aan alle naoorlogse generaties?
Wat is een vaderland, althans, wat hoort het te zijn? Het is een instituut waarmee je geboren bent. dat je in je opvoeding, thuis en op school gaandeweg beter leert kennen. dat contouren krijgt in zijn geschiedenis, taal en literatuur, herkenbaar tot deel van jezelf wordt in zijn steden, zijn landschap en zijn reputatie in de wereld. Vaderlandsliefde bestaat uit een kritische verbondenheid met het geheel van je cultuur en je geboortegrond. En bij voorkeur resulteert de verbondenheid in een saldo van trots.
Nu strikt persoonlijk gesproken: aan verbondenheid ontbreekt het mij niet. maar de trots laat iets te wensen over. Trots ben ik nog altijd als ik in Rotterdam de nieuwe stad zie die uit het puin verrezen is. Als ik de Oosterscheldedam. de Moerdijkbruggen zie. Als ik door Flevoland rij. in Almere ben en besef dat waar die stad van tegen de 130.000 inwoners nu staat, een halve eeuw geleden zich een moddervlakte uitstrekte. Maar mijn trots wordt aanzienlijk getemperd als ik denk aan de KLM die aan Air France is verkocht, of aan het computerbedrijf I'ulip dat lang geleden verdwenen is. of aan Albert Heijn dat zich in de verdediging heeft laten dringen, of aan de Hoge Snelheids Lijn die maar niet voltooid wil raken, of aan de zoveelste hervorming van het onderwijs waardoor de kinderen niet meer leren dan door de vorige. Trots ben ik als ik de boeken van een Nederlandse schrijver in de etalages van boekhandels in Parijs of New York zie liggen. Het snijdt me even door de ziel als ik een van onze staatslieden op een internationale conferentie het engels hoor radbraken.
De balans van mijn trots dreigt langzamerhand een negatief saldo te krijgen. Ik zal hier niet proberen, iemand de schuld te geven. Maar langzamerhand krijg ik het gevoel dat in Nederland een malaise heerst en dat we die met klagen en praatjes wil-
len genezen. Ik weel dat we geen natie met een militaire traditie zijn. We hebben niet eens een allee die lang en breed genoeg is, om op de datum van de herdenking een plechtigheid te houden. Een parade over het Damrak, van het Centraal Station naar het Nationaal Monument, met een demonstratie van de luchtmacht boven de troepen op de grond: nooit aan beginnen. Soms houdt de Koninklijke Marine een open dag. maar dat is een gebeurtenis die dan weer niets met een herdenking heeft te maken.
In tientallen jaren hebben we het ernaar gemaakt. Weet u wanneer het Nationaal Monument op de Dam is onthuld? Op 4 mei 1956. Weet u door wie het is ontworpe-nen gemaakt? Door J.J.P.Oud en John Riidecker. Door wie de tekst is geschreven? A.Roland Holst. Misschien was u er niet helemaal zeker van. Maar er is een zeer grote kans dat u weet wat daar in de jaren zest ig gebeurde. Rugzaktoeristen. hippies en provo's gingen op de treden zitten. Uit Den Helder kwam een trein vol matrozen en opende een stormaanval. De Telegraaf opende de volgende dag met de kop JANNEN VEGEN DAM SCHOON. Gaat u daar nu kijken, dan ziet u het jonge publiek van twee generaties later op dezelfde plaats zitten, en aan de overkant op de treden van het Paleis. Het verschil is dat ze nu niet meer door matrozen worden lastig gevallen, maar op hun wenken bediend door ijscomannen en friet- en hotdoghandelaren, en dat ze worden vermaakt door levende standbeelden, en dat De Telegraaf er geen regel aan zal wagen.
Zijn we hier eigenlijk wel tot herdenken in staat? Toen ik een jaar of elf was. namen mijn vader en moeder mij mee naar Londen. Het was herfstvakantie. Op elf november *s avonds stonden we in een grote menigte op Trafalgar Square. Elf november is de dag van de wapenstilstand, het einde van de Eerste Wereldoorlog. Ik herinner me het zo goed omdat ergens in een huis aan de rand van hel plein een klok begon te slaan. De heldere tonen boven de stilte van de duizenden. Het einde van de oorlog was toen twintig jaar geleden. Nog altijd is elf november de dag van de wapenstilstand. ook in België. Frankrijk en Amerika waar het Veterans Day heet. Maar sinds, ook ergens in de jaren zestig, een Amerikaanse beatnik op het Place de 1’étoile. op de eeuwige vlam een ei heeft gebakken, zijn ook daar zekere veranderingen ingetreden, net als overal in het Westen.
Nederlanders zijn wel bereid tot herdenken, maar op een of andere manier ontbreekt het ons aan dat daarvoor noodzakelijke mengsel van overtuiging, ingetogenheid en routine.
Bij ons wordt in brede kring ervan uitgegaan dat historische zelfkritiek en overtuiging elkaar niet verdragen waarna daar de voorkeur wordt gegeven aan de zelfkritiek. Wij als volk. wil de zelfkritiek nu. hebben werkeloos toegekeken terwijl de joodse landgenoten werden weggevoerd. En dus. luidt de conclusie, zijn wij eigenlijk een laf volk. dat zestig jaar later zijn excuses moet aanbieden. Wie dat doet. spreekt voor zichzelf. Zeker is er een ongeteld aantal Nederlanders dat zich toen buitengewoon lafhartig heeft gedragen. Daar maken we geen geheim van. Maar in mijn directe omgeving heb ik er tientallen gekend van wie het tegendeel vaststaat.
Bij deze herdenking is door ik weet helaas niet meer welke organisatie een casette van cd's en dvd's samengesteld uit het Polygoon journaal in de oorlog. Dat was vanzelfsprekend zwaar gecensureerd. Het is een eerste klas historisch document omdat het zo duidelijk van week tot week toont hoe de bezetter en zijn handlangers het verloop van de oorlog graag wilden laten zien. De andere kant hoorde je toen via Radio Oranje en de BBC. Op de televisie werden een paar fragmenten vertoond, met de conclusie dat hieruit wel bleek hoe meegaand het Nederlandse volk was. Zo’n opmerking getuigt van een droefgeestige onnozelheid.
Waren de Fransen die in in het Noorden woonden toen dapperder dan degenen die in Vichy Frankrijk de oorlog hebben uitgezeten? Die vraag stelt men zich in Frankrijk niet. In al hun wisselende lotgevallen zijn de Fransen een volk met zijn eigen geschiedenis. letterkunde, helden en lafaards, en de Quatorze Juilliet. de grote dag van de Republiek.
Ingetogenheid betekent dat men over bepaalde zaken onder zekere omstandigheden zijn mond moet houden. Daarbij staat niet de vrijheid van meningsuiting op het spel. Zijn de twee minuten, of is de etmaal voorbij, dan kan iedereen weer naar hartelust tekeergaan. Maar nu even niet. zoals we tegenwoordig zeggen. Nederland is ruim voorzien van mensen die denken: Nee! Juist nu even wel! Bij een nationale herdenking beweren dat we eigenlijk een laf volk zijn. In stilte denk ik: sodemieter op! Ga eerst je eigen oorlog beleven. Maar het eigenaardige is. dat de gelegenheidscritici van deze soort een bijval van zelfvernietiging veroorzaken. Een hype, waarvan de lengte gelijk is aan de duur van de zelfkritiek. Het is allemaal te luidruchtig en te oppervlakkig tegelijkertijd. Ik denk wel eens dat wij tot de hype-gevoeligste volken ter wereld horen. Dat bedoel ik met gebrek aan ingetogenheid.
Tenslotte vraagt herdenken een zekere routine. Het is een ritueel, en zoals het nu eenmaal met rituelen gaat: ze verliezen hun kracht als je eraan gaat morrelen. In Nederland wordt sinds een halve eeuw aan alles gemorreld wat als traditie was bedoeld. In tegenstelling tot wat er in andere West-Europese landen en in de Verenigde Staten gebeurt, vestigt zich hier langzamerhand een onuitgesproken cultuur van permanente verandering. Ik zou daar niets op tegen hebben als daarmee de nationale reputatie overwegend was gediend. Maar ik vrees voor het tegendeel. Enige tientallen jaren geleden beschouwden we Nederland nog als gidsland. Die tijd is voorbij. Daarna kregen we het poldermodel dat men tot uit het verre buitenland met bewondering en jaloezie kwam bezichtigen. Ook geschiedenis. Alweer een paar jaar geleden reed ik met een taxi van Kennedy Airport naar Manhattan. Where do you come from, vroeg de chauffeur. Emsterdem. zei ik. Aha! riep hij. Blowie blowie. fuc-kie fuckie. Vorige maand zat ik in Brussel in een taxi met een Spaanse chauffeur.
D'ou venez vous? Amsterdam. Aha. zei hij. Blowie blowie. fuckie fuckie. poef poef!
Herdenken, wil ik zeggen, eist ook een zekere mate van nationaal eergevoel. Als dat in verval raakt, of langzamerhand beperkt is tot het voetbal - wat hetzelfde is - dan blijft het met herdenken ook sukkelen. Dat, vrees ik wel eens, is de toekomst van de vierde mei.
Henk Hofland
In: Herdenken en verwerken / Wim D. Visser en Wim Coster | Utrecht : Cogis, kenniscentrum vervolging, oorlog & geweld